Trajecten van de reis

Atlantische Oceaan

Tijdens de oversteek over de Atlantische Oceaan legde het schip de Eenigheid in totaal 4652 nautische mijlen of 7485 kilometer af, gemiddeld per dag 79 nautische mijlen of 127 kilometer.

Ontmoeting Engelsman

De ochtend van 22 mei 1762 leverde een ander uitzicht op dan de voorafgaande weken. Een zeil aan de horizon volgde de Eenigheid en werd langzaam groter. Aan het begin van de middag kon een Engelse vlag op het snauwschip worden onderscheiden. In de daarop volgende uren naderde het schip meer en meer en loste dan een kanonschot tot teken contact te willen leggen. De Engelsman zette daartoe een sloep overboord, maar kapitein Menkenveld hield de boot letterlijk af.

Indachtig de instructies van de directeuren van de MCC opereerde Menkenveld zeer behoedzaam. Hij liet de sloep van de Eenigheid overboord zetten om bij de Engelsman aan boord te gaan. Volgens het logboek van opperstuurman Pruijmelaar ging het om een schip uit Liverpool, verdere bijzonderheden over de ontmoeting op zee zijn jammer genoeg niet in de administratie van de Eenigheid te vinden.

Scheepsraad over de bestemming

In zijn brief van 2 mei 1762 aan de directeuren van de MCC in Middelburg schreef de kapitein nog niet te weten welke plaats in West-Indië (het Caraïbisch gebied) hij wilde gaan aandoen. In zijn daaropvolgende brief van 6 juli 1762 maakte hij de bestemming bekend: Berbice in Guyana.

Hij volgde met zijn besluit de inhoud van de nadere particuliere instructie, waarin Berbice als bestemming werd aangewezen. Toch liet de kapitein de scheepsraad de keuze voor Berbice met een verklaring bekrachtigen. Dat lijkt overbodig want een verklaring van de scheepsraad was noodzakelijk indien de kapitein van de instructies had willen afwijken.

Niet naar Suriname

De kapitein schreef in zijn brief na aankomst in de monding van de rivier van Berbice:

“Was van gedagten geweest om met mijne slaaven na Curasouw te seijlen, maar mijn water alsmede mijn provisie voor de slaaven hebbe sulks niet toegelaten om hetselve te ondernemen, sodat wij de eerste haven voor de beste hebbe gekosen”

Inderdaad waren de Afrikanen aan boord ernstig verzwakt. De laatste dagen van de oversteek overleed bijna dagelijks een gevangene. De dichtstbijzijnde haven was die van Suriname, toch koos Menkenveld ervoor de kolonie links te laten liggen.

“Soude in de revier van Suriname wel binnengelopen hebbe maar nademaal mij bekend was aldaar scheepen met slaaven sullen sijn en ook dagelijks staan te komen die voor en met ons van de cust van Africa sijn vertrokken, so sij seijden na Surinamen gedestineerd te sijn, en van gedagten ben de slaven aldaar tot geringe prijsen sullen werden verkogt.”

De kapitein vreesde dus een groot aanbod in Suriname, waardoor hij geen goede prijs voor zijn levende lading zou kunnen bedingen. Toch kan hij nog een andere reden hebben gehad om niet naar Suriname te gaan. Tijdens de vorige reis raakte hij verwikkeld in een rechtszaak.

Menkenveld stuurde de Eenigheid dus naar Berbice, de dichtstbijzijnde kolonie na Suriname. De monding van de rivier van Berbice werd 6 juli 1762 bereikt. De oversteek over de Atlantische Oceaan had daarmee 59 dagen geduurd, of in de woorden van de kapitein: “mijn deursteek is agt weken en drie dagen”.


kust-Frans-Guyana-detail-VoyageSurinam-08

Rotsen voor de kust van Frans-Guyana
Gravure naar de tekening van J.G. Stedman (1744-1797) door Tardieu l’ainé, in: ‘Voyage a Surinam […]’, Parijs 1799. Zeeuws Archief, Beeld en Geluid, inv.nr 589.