Trajecten van de reis

Haaien

Eigenlijk had kapitein Menkenveld veel eerder dan 8 mei het anker willen lichten. De vertraging was te wijten aan een ongeluk met de boot. Deze raakte 2 mei 1762 beschadigd toen het vaartuig in de gevaarlijke branding voor Elmina tegen ‘de palen’, een golfbreker, sloeg. De timmerlieden, nog ziek van hun verblijf in Chama, gingen onmiddellijk aan wal om de boot te repareren, want de boot was onmisbaar bij het aan boord brengen van het benodigde drinkwater voor de oversteek. Gewoonlijk bracht de lokale bevolking water met kano’s naar het schip, maar die dienst werd de Eenigheid onthouden. Dat had een goede reden.

Verbod op contact

Voor kapitein Menkenveld was orde aan boord van levensbelang. Daarom had hij zijn bemanning verboden om contact toe te staan tussen de gevangen Afrikanen aan boord en de Afrikanen die per kano water en voedsel brachten. Volgens opperstuurman Pruijmelaar had de kapitein hem al aan de Bovenkust verboden “geen canonegers met onse inhebbende slaven te laten praaten, also wij de negertaal soveel niet magtig sijnde om te kennen weten wat tusschen haar gepasseerd werd”.

Nadat twee tot slaaf gemaakte mannen 22 april van het schip waren ontsnapt, schreef de kapitein vanuit Elmina een brief aan zijn opperstuurman aan boord van de Eenigheid. Hij drukte hem nogmaals op het hart geen ‘remadoors van de watercano’ met de gevangenen te laten praten en op te letten of de gevangenen door hen werden bang gemaakt. (In het algemeen leefde onder de tot slaaf gemaakte Afrikanen het idee dat de Europeanen hen gingen opeten.)

Etenswaren voor tabak

Daarnaast wilde de kapitein voorkomen dat Afrikanen vanaf de wal etenswaren of goederen met de gevangenen gingen ruilen. Aan de tot slaaf gemaakte Afrikanen aan boord werden namelijk tabak en pijpen uitgedeeld. Deze tabak was aan wal gewild. Wanneer er contact tot stand kwam, kon de situatie behoorlijk uit de hand lopen, volgens de opperstuurman: “Ja selfs is het gebeurd, dat de vrij negers, schoon deselve verscheide malen gewaarschouwd waren, met vis en andere eetwaren bij de slaven gekomen sijnde, hetselve door de slaven sijn afgenomen en dan sodanig in periijkel gestaan hebbe haar leven daarbij te laaten, so sij geen hulp door officieren en scheepsvolk waren betoond.”

Dodelijke ruil

De bemanning van de Eenigheid was dus gewaarschuwd en toch ging het fout. Het gevolg was dat geen enkele Afrikaan nog water naar het schip wilde brengen. Wat was er gebeurd?

De kuipers zetten donderdag 28 april 1762 de laatste waterton in elkaar toen drie Afrikanen per kano het schip naderden. Ze kwamen de lege watertonnen halen. Pruijmelaar stond toe te kijken hoe de matrozen Jan Eward en Otto Wesman tonnen in de kano laadden.

Er waren zes tonnen ingeladen toen de opperstuurman opmerkte dat de Afrikanen vanuit de kano etenswaren ruilden tegen tabak met de gevangenen, gezeten op het scheepsboord. Hij aarzelde geen moment en begaf zich naar de kano om de tabak terug te halen. Op het kuildek aangekomen kon hij, nadat hij daar enige slaafgemaakten van het scheepsboord had geslagen – “de slaven, die op de kant van het scheepsboord sittende, hadde weggeslagen” -, de valreep afdalen naar de kano.

Pruijmelaar droeg daarbij een ‘boeremecingel’. Waarschijnlijk was dit een verzwaard stuk touw, zoals kan worden opgemaakt uit zijn eigen toelichting: “Also dat veeltijdts het gebruijk is op een slaafhaalder deselve in handen te hebben om de slaven, so sij malkanderen slaan offte krakelen, hetwelk veeltijdts gebeurd, om se dan te kastijden.”

Rood van het bloed

Bij het zien naderen van de opperstuurman met de ‘boeremecingel’ sprongen de drie Afrikanen snel uit de kano in het water. Hangend aan de kano lachten ze hem uit. Totdat een haai één van hen greep en onderwater sleurde. Het water kleurde rood van het bloed en bij het zien ervan vergat Pruijmelaar de tabak en ging meteen terug aan boord van de Eenigheid.

Chirurgijn Couperus die Pruijmelaar aan boord van de kano had zien gaan, was weer aan zijn werk gegaan ‘in de kuil’, het kuildek, waar hij Afrikanen aan het verbinden was, toen hij hoorde roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers opgegeten”. Couperus keek nogmaals over het scheepsboord maar zag volgens zijn zeggen alleen nog ‘een long’ drijven, die vervolgens ook door de haaien werd opgegeten.

De twee overgebleven Afrikanen peddelden zo snel als mogelijk terug naar wal, zonder te wachten op de rest van de lege tonnen of op de beloning bestaande uit een fles drank.

Verklaring bemanning

Terug aan boord liet Menkenveld over het ongeluk een verklaring optekenen door de bemanningsleden die ervan getuige waren geweest. De verklaring werd overhandigd aan de directeur-generaal van de WIC in Elmina, David Pieter Erasmi. De kapitein wilde hiermee zichzelf en zijn bemanning indekken tegen mogelijke schadeclaims. Dat Pruijmelaar op geen enkele manier de Afrikanen uit de waterkano had aangeraakt, stond volgens de verklaring als een paal boven water. De Eenigheid trof geen schuld. Na het afgeven van de verklaring werd de bemanning van de Eenigheid toegestaan zelf met de boot water te halen.