De bemanning van het schip de Eenigheid bestond oorspronkelijk uit 37 koppen. Daarvan bleef matroos Antony Battram ziek thuis aan wal. Tijdens de uitreis overleed matroos Roelof Sieberts door ziekte. Aan de kust van Afrika verdronken twee opvarenden: bootsmansmaat Hans Cramer en matroos Maarten Capper. Aan het begin van de oversteek bestond de bemanning nog uit 33 opvarenden. Twee van hen zouden de kust van Amerika niet bereiken.
Oppertimmerman Poulus Kemp
Oppertimmerman Poulus Kemp was aan de drank. In Shama, Ghana, waar hij samen met zijn ondertimmerman, Pieter de Gerol (ook wel Gerolf), de sloep moest repareren, hadden beide mannen zich vergrepen aan de palmwijn. Toen ze in Elmina weer aan boord van de Eenigheid kwamen waren ze doodziek. Tot overmaat van ramp sloeg de boot op de palen (golfbreker) van Elmina, en moesten beiden opnieuw van boord voor reparatie. Toen ze terugkeerden waren ze er nog slechter aan toe.
Chirurgijn Petrus Couperus stelde alles in het werk om de mannen te genezen, maar niets scheen te helpen. Hij zocht de oorzaak aan wal en merkte over ondertimmerman De Gerol op: “Ik geloofde dat de negers hem iets hadden ingegeven”. Oppertimmerman Kemp was de hele reis al ziekelijk geweest, maar de palmwijn in Shama deed hem de das om. Nadat de timmerman de boot in Elmina had gerepareerd, schreef Couperus over Kemp in zijn journaal, :
“quam aan boort hebbende een volkomen waterzugt, deed mijn uitterste best, maar brak aan ’t schrotum door, waarbij koorts en ijlhoofdigheijt volgde, en de afgang onwetende quijtraakte, soodat alle aangewende middelen vergeefs zijnde en sijn jaaren hoog zijnde, overleed den 10 meij 1762, in ‘t 51 jaar van sijn ouderdom.” – 10 mei 1762
Bezittingen Kemp geveild
Vergezeld van een kanonschot werd het lichaam van de in Hamburg geboren Poulus Kemp overboord gezet, waarna de bezittingen onder de bemanningsleden werd geveild. De veilingopbrengst was bestemd voor de erfgenamen van Kempe. De opbrengst was niet gering: 106,50 gulden oftewel vergelijkbaar met een koopkracht van 955 euro in 2013. Voor het merendeel bestond het bezit van Kempe uit kleding en stukken textiel. Verder: twee spoelkommen, meer dan 10 pond tabak, twee tabaksdozen, een doos thee en een hoeveelheid koraal.
Promotie
Twee dagen na het overlijden van Kemp brak het stengestag en knapte een touw in het stengewant, beide van de voormast. Het stengestag bestaat uit zware touwen die het bovenste deel van de voormast in voorwaartse richting steunen, het stengewant zijn de hoofdtouwen die het onderste deel van de voormast steunen. Prompt maakte ondertimmerman Pieter de Gerol promotie. Kapitein Menkenveld stelde hem dezelfde dag aan tot oppertimmerman en verhoogde zijn salaris.
Dysenterie
Er waren meer zieken onder de bemanning: behalve timmerman Pieter de Gerol hadden de matrozen Jan Ewaard, Jacobus Rankin en onderstuurman Jan Schutz koorts en klaagden zij over hoofdpijn. Matroos Jacobus Duijnkerke had dysenterie en kwam de ziekte niet te boven. De uit Aardenburg afkomstige matroos overleed 26 mei 1762.
Opleiding tot stuurman
Het lichaam van Jacobus Duijnkerke werd in de ochtend van 26 mei vergezeld van een kanonschot overboord gezet, waarna ’s middags de veiling van zijn goederen volgde. Behalve de gebruikelijke kledingstukken bevatten de persoonlijke eigendommen enkele zaken die meer licht werpen op de ambities van de matroos.
De aanwezigheid van ‘2 schrijfboeken, 1 schrijflaatje, 1 leij, graadstok, pennemes, passers, schatkamer en 4 boeken’ duidt erop dat Duijnkerke een opleiding tot stuurman kreeg. De ‘schatkamer’ is mogelijk het navigatieleerboek ‘De kleene schatkamer, of een korte beschrijving van de konst der stierlieden’ van Abraham de Graaf, voor het eerst verschenen in 1680 in Amsterdam.
Pruik en papegaaien
Verder bezat Duijnkerke een koekenpan, een theeketel, twee lepels een koffiemolen. Meer opmerkelijker zaken waren een pruik en drie papegaaien. De pruik werd gekocht door de kok, Thomas Ditmars, terwijl chirurgijn Couperus eigenaar werd van de drie papegaaien. Voor de dieren betaalde hij 20 gulden, nu vergelijkbaar met een koopkracht van 179.34 euro in 2013. In totaal bracht de boedel, inclusief een lening aan een mede-opvarende, bijna 83 gulden (744 euro) op.
Zeeman als bank van lening
Voorafgaand aan de veiling van goederen werd altijd wel geld geleend. Veel van de leningen aan boord van de Eenigheid werden verstrekt door één opvarende: opperkuiper Adriaan Hillebrand. Hij had tijdens de reis kredieten uitstaan bij minstens 13 mede-opvarenden, merendeels behorend tot het scheepsvolk. Het ging om aanzienlijke bedragen met als uitschieter de lening van ruim 100 gulden aan onderkuiper Isaac de Vos. In totaal leende opperkuiper Hillebrand meer dan 300 gulden (2690 euro in 2013) uit. Van elke lening werd een papieren bewijsstuk gemaakt, dat zorgvuldig werd bewaard, wellicht rechtstreeks in de administratie van het schip.
Spanningen
De oversteek was eentonig en het gebrek aan ruimte en de aanwezigheid van de gevangenen stelde de bemanning op de proef. Frustraties en onderhuidse spanningen kwamen aan de oppervlakte op 23 mei 1762.
Bootsman Pieter Pieters tergde al dagen opperstuurman Pruijmelaar. Diens orders voerde hij niet onmiddellijk of niet goed uit en hij had altijd wel een brutale opmerking of een weerwoord. Zo ook toen Pruijmelaar hem die ochtend na het gebed, om een uur of acht, opdroeg de marszeilen aan de voormast en de grote mast in te laten nemen. De klus diende per zeil door twee opvarenden te worden uitgevoerd, anders kon het zeildoek scheuren.
De bootsman, leidinggevende aan het scheepsvolk, gaf de opdracht echter aan twee matrozen, één per mast. Pruijmelaar wees hem terecht waarna Pieters begon te vloeken en te tieren. De bootsman wist van geen ophouden en toen de mannen vanaf het kuildek het halfdek hadden bereikt, greep kapitein Menkenveld in.
Hij gaf de bootsman het bevel zijn mond te houden tegen de opperstuurman, waarop de bootsman weigerde. “Swijgtt stil” beval de kapitein opnieuw. “Ik can en wil niet swijgen”, schreeuwde de bootsman. Daarop nam de kapitein de vuilnisschep en haalde tweemaal uit, waarna de bootsman verklaarde geen dienst meer te willen doen. Dat vond Menkenveld prima. Hij had bootsman Pieters al bij twee eerdere gelegenheden de wacht aangezegd en had schoon genoeg van zijn ongedisciplineerde gedrag tegenover de stuurlieden.
Na de maaltijd van de slaafgemaakten, rond 11 uur, werd de bootsman in de kajuit bij de stuurlieden ontboden. Hij kreeg een laatste kans, die hij aangreep. Zelf beweerde hij nooit ontslag te hebben genomen, “zodat hij zoo zijn woorden terstondt terug of door de nek haalde”, aldus opperstuurman Pruijmelaar.