Aan het laatste bezoek aan Suriname had kapitein Jan Menkenveld geen prettige herinneringen. Zoals gewoonlijk waren de tot slaaf gemaakte Afrikanen aan boord onderzocht door de chirurgijn van de kolonie. Maar deze keer, in januari 1761, ontstond er tijdens het bezoek aan boord een explosieve situatie. Menkenvelds pogingen de orde te herstellen, leverde hem een rechtszaak op. Hij werd aangeklaagd wegens aantasting van de goede eer.
Schurftschaap
In het proces werd kapitein Menkenveld bijgestaan door advocaat Petrus Moris. De advocaat typeerde de aanklager, kapitein-luitenant Abraham Albert Schurer, kort en bondig met het spreekwoord “een schurftschaap maakt het meeste geblaet”. Hij wees Schurer aan als “aggreseur van de rusie” en verweet hem Menkenveld in zijn functie aan boord van zijn eigen schip “seer attrocelyk reëel en verbaal t’injuriëren”. Daarnaast had hij de reputatie van de Middelburgse Commercie Compagnie beschadigd door het schip van Menkenveld “een dieveschip” te noemen.
Visitatie slaafgemaakten
Wat was er gebeurd? Kapitein Jan Menkenveld ontving 14 januari 1761 de chirurgijn in dienst van de Sociëteit (het bestuur) van Suriname om de 289 gevangen Afrikanen aan boord van zijn schip de Philadelphia te ‘visiteren’. Hierbij controleerde de chirurgijn de gevangenen op besmettelijke ziekten.
In het gevolg van de chirurgijn bevond zich kapitein-luitenant Abraham Albert Schurer, die zich vanaf het begin hoogst onaangenaam gedroeg. Zo had hij een slaafgemaakte uit de tentboot die het gezelschap naar de Philadelphia roeide, bespot door hem te laten opstaan en zijn plaats aan de riemen in te nemen. Ook gaf hij hoog op van zijn wiskundige kennis en vaardigheden, maar kapitein Menkenveld liet merken niet onder de indruk te zijn.
Verkrachting slaafgemaakte
Nadat alle slaafgemaakten waren gevisiteerd, begaf het gezelschap zich naar de kajuit van de kapitein waar het werd getrakteerd op een maaltijd. Kapitein-luitenant Schurer zag echter kans om een vrouwelijke gevangene mee te nemen naar de stuurmanshut, waar hij haar misbruikte. Hij werd er op heterdaad, met de broek op zijn enkels, betrapt door Menkenveld, die in woede ontstak: “Gy verdoemde kaerel, siet gij het spil wel, ik zal er u voor laten kloppen dat er den gouverneur syn lust aan hebben zal. Ik ben souverain heer en meester op mijn schip”. Hij droeg Schurer op onmiddellijk boord te gaan.
De kapitein-luitenant was niet onder de indruk en voegde Menkenveld toe: “Is dat nu so een quaatje dat ik de negerin bij haar k** gekregen hebbe, ik zoude uw vrouw en zuster zelve wel n*****, al stont gij er zelfs bij!”.
Volle fles rode wijn
Menkenveld ging terug na de kajuit, waar even later Schurer binnentrad en zich aan tafel plaatste. “Settende sig […] brutaal terneder om ’t geen op de tafel stont […] als een genoode gast meede te schaffen”, aldus ooggetuige Daniël Pruijmelaar. De daarop volgende woordenwisseling ontaardde in geweld toen Schurer een volle fles rode wijn naar Menkenvelds hoofd gooide. Hij miste, de fles ging door de glazen, waarna Schurer de volgende fles probeerde te grijpen. Menkenveld liet zich niet onbetuigd en smeet zijn bord naar Schurer, dat hem boven zijn oog raakte.
Het kabaal en geluid van brekend glas was niet onopgemerkt gebleven aan boord. De matrozen die op het lawaai afkwamen, verklaarden later hoe zij zagen “dat de roode wijn en ’t bier uijt de capteijnskamer in de constabelskamer door het luijktje was loopende”. Schurer probeerde zijn degen te trekken, maar werd daarin belet door de chirurgijn en de onderstuurman van de Philadelphia, Petrus Couperus en Willem de Molder. De degen werd hem afgenomen en naar de tentboot gebracht, die nog steeds naast de Philadelphia lag.
Onder luid getier en gevloek blies kapitein-luitenant Schurer de aftocht, daarbij de Philadelphia “een dieveschip” noemende en het scheepsvolk “schelmen en gaauwdieffen”. Staande in de tentboot schreeuwde hij: “Segt tegen u capteijn dat als hij aan land komd ik hem eerst een partij stokslagen sal laten geven”.
Aantasting goede eer
Een aantasting van zijn goede eer. Op die grond spande Abraham Albert Schurer, kapitein-luitenant in dienst van de Sociëteit van Suriname, een rechtszaak aan tegen kapitein Menkenveld. De hele zaak nam enkele maanden in beslag nam. Talloze getuigen werden gehoord, zoals de mannen in het gevolg van de chirurgijn uit Suriname en opvarenden van het schip de Philadelphia.
Van Surinaamse zijde werden verhoord: ’s lands chirurgijn Carel Kleijnhens (41 jaar), verantwoordelijk voor de visitatie, kapitein-luitenant Abraham Albert Schurer, chirurgijn-majoor Casper Ludeker (49 jaar), chirurgijn en apotheker Philip Fermin (33 jaar) en schipper Jan Becker.
Van het schip de Philadelphia getuigden: kapitein Jan Menkenveld, onderstuurman Willem de Molder, opperstuurman Daniël Pruijmelaar, chirurgijn Petrus Couperus en derdewaak Johannes Schütz, oppertimmerman Poulus Kemp, ondertimmerman Adriaan de Puijt, opperkuiper Adriaan Hillebrant, bootsmansmaat Christiaan Hendrikse en de matrozen Jacobus van Rijswijk, Joris Saij en Anthonij Evertsen.
Uitspraak
De verhoren werden in februari afgenomen en 27 maart 1761 hield Menkenvelds advocaat zijn pleidooi en deed de rechtbank uitspraak: beide mannen werden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van f 100,- (€1.034,98) en de helft van de proceskosten. Uiteindelijk bedroegen de kosten, inclusief advocaat, voor Menkenveld: f 275,- (€ 2.846,20 in 2014).
De zaak zal lopend nieuws zijn geweest in Paramaribo. De daar wonende Pieter van der Werff schreef er een brief over aan de directeuren van de Middelburgse Commercie Compagnie. De brief werd nota bene aan boord van Menkenvelds schip vervoerd naar Middelburg. Van der Werff: “Brenger deeser sal zijn de captain Jan Menkenveld […]. Deeze captain Menkenfeld heeft hier veele onaangenaam ontmoetinge gehadt, want van sijn soo langduurige en verdrietige reijs van de kust hier arriveerende, heeft een militaire offecier (buijte functie) aan boord koomende insolentie gedaan, sooals de captain mijn verteld heefd. De gemelde offecier heeft van sijne kand ook verclaaring belegd en den captain Menkenfeld gedagvaard voor den regtbank tot reparatie van eer.”
Een pak slaag
Nadat de rechtbank uitspraak had gedaan, was de onfortuinlijke Menkenveld nog niet van kapitein-luitenant Schurer verlost, zoals Van der Werff beschreef: “Vervolgens is captain Menkenfeld met schelschap onnosel in de fortresse gaan wandelen, niet weetende dat de gemelde militaire offecier daar in arrest was (over andre saaken) en deeze, hem siende, is snel agter hem gekoomen en heeft Menkenfeld eenige swaare slaagen toegebragt […], gelijk ick hem desweegens beklaagde, want die militaire offecier is voor een slegt suppliant bekend.”