De kapitein van de Eenigheid had genoeg handelsgoederen meegekregen om 300 mensen te kunnen kopen. Zij werden alle aan boord van het 23 meter lange schip gevangen gezet. Dat gebeurde als volgt. De mannen werden gescheiden van de vrouwen en de kinderen. ’s Avonds en ’s nachts werden de mannen opgesloten op het tussendek onder het kuildek en de vrouwen en kinderen op het tussendek in het achterschip, in het logboek ‘de schans’ genoemd. Overdag konden zij aan dek komen, de mannen op het kuildek, de vrouwen op het achterschip.
Voor het vervoer en verblijf van de tot slaaf gemaakte Afrikanen onderging het schip verschillende aanpassingen. De timmerlieden begonnen met dit werk enkele weken voor het bereiken van de bestemming in Afrika.
Schot
Halverwege het schip werd een houten schot met daarin een deur aangebracht. Dit was een soort verschansing vlak achter de grote mast die de Afrikanen op het kuildek de toegang tot het achterdek onmogelijk moest maken. Het schot diende dus ter bescherming van de bemanning en de deur werd bewaakt door een bemanningslid bewapend met een houwer, een kort plat zwaard. De opperstuurman vermeldde de bouw van het schot niet in zijn logboek, wel wanneer het werd weggebroken: na de verkoop van de laatste slaaf. Mogelijk was het schot al aanwezig bij vertrek uit Middelburg.
Het gevaar van een opstand was weldegelijk aanwezig. Tijdens de volgende, de 4e reis van de Eenigheid brak volgens het logboek een opstand uit: de slaafgemaakten “hebben ten eersten zonder dat wij iets hebben konnen merken, de man dewelke aan deur van het schodt stond, den houwer affgenomen en de deur overweldigt en so op ons aanvielen, waarop dat wij die onder de tend op het halfdek waren als den capteijn, opperstuurman en derdewaak terstond na de geweerkist welke agter op de cajuijt stond ben gelopen”.
Tent
Op 18 november begonnen de timmerlieden met het maken van de vaste houten ‘tendt’, een soort verblijf op het achterschip. De Afrikaanse vrouwen konden hier overdag verblijven. De tent bevond zich volgens de Zeeuwse scheepsarts D.H. Gallandat boven de schans. Boven in de tent was een luik voor verse lucht.
Latrines
De latrines voor de slaafgemaakten werden vlak na aankomst in Afrika getimmerd. Drie dagen nadat het schip op de kust van Afrika was gearriveerd, op 10 december, werd de eerste ‘vrouwslaaf’ gekocht. Toen werd ook het ‘slavenhuisje’ op het achterdek van het schip gebouwd: dit was de latrine voor de vrouwen. De latrine voor de mannen werd twee dagen later opzij van het kuildek geplaatst, waar zij overdag verbleven.
Kombuis
De opperstuurman vermeldde in zijn logboek de bouw van de keuken of kombuis voor de slaafgemaakten, en wel in de bak, in de voorplecht van het schip. Hiervoor werd een stuk uit het bakdek gezaagd. De kombuis werd gebouwd van de in de scheepsinventaris genoemde 1200 stenen, kalk, zand en 4 ijzeren platen. Dat gebeurde 18 december, 11 dagen na de aankomst aan Caap Monte, Liberia. Voor deze kombuis was een koperen ‘slavenketel’ ingeladen, waarin het eten voor de slaven werd bereid. De levensmiddelen die hiervoor uit Middelburg was meegenomen, bestond uit gort, bonen en oud vlees. In Afrika werden verse producten gekocht.
Beddingen
Tijdens de reis sliepen de gevangenen tussendeks: de mannen op het tussendek onder het kuildek en de vrouwen op het tussendek in het achterschip. Deze ruimte voor de vrouwen werd in het logboek ‘de schans’ genoemd. Zodra het aantal gevangenen opliep, werd een extra ‘verdieping’ voor meer ligplaatsen in het tussendek aangebracht. Eerst aan de ene kant van het schip, daarna aan de andere. Voor deze ‘beddingen’ werden op maat gezaagde planken meegenomen.