De Eenigheid passeerde 26 december 1762 het eiland Barbados, het meest oostelijk gelegen eiland in het Caraïbisch gebied. Na Barbados nam de wind sterk toe en zo bleef het maandenlang. Eind januari kwam het schip terecht in een zware storm. Die begon in de vroege ochtend van 30 januari 1763. De wind nam toe tot stormkracht. Aan boord werden de luiken extra vastgemaakt. Van de zeilen kon alleen het grootstagzeil worden uitgezet.
Zwaar weer
De golven werden hoger en hoger en sloegen met verpletterende kracht op het dek. Een zwaar kanon (voor kanonskogels van drie pond) werd uit het ondersteunende rolpaard geslagen en verdween in de golven. Het water drong door de kieren en het waterpeil in het ruim begon zorgwekkend te stijgen. Die avond en nacht pompte de bemanning continu met beide pompen.
Pogingen om het schip voor de wind te krijgen, mislukten, waarna het grootstagzeil werd gestreken, zodat het schip ‘voor top en takel’ kwam te liggen. “Laten het schip voor top en takel leggen en op Gods genade drijven met een sware storm uijt ’t NNW à NW”, aldus kapitein Menkenveld. De volgende dag nam de wind af, maar het weer bleef slecht, met af en toe “sware buijen van regen, wind, hagel, sneeuw en sterke weerligt”.
Gedwongen verblijf
Eindelijk bereikte de Eenigheid 13 februari 1763 het Kanaal. Daarmee waren de problemen nog niet uit de lucht. Door wind en storm dreigde het schip in de nacht van 14 op 15 februari aan lager wal te raken. Bij het aanbreken van de dag bevond de Eenigheid zich tussen de haven van Plymouth en de vuurtoren Edystone, ‘den Meeuwensteen’. Menkenveld overlegde met zijn hoogste bemanningsleden en gezamenlijk besloten zij de Engelse haven aan te doen: “resolveerden […] de eerste haven voor de beste nemen om behouden te sijn, terwijl het al storm was die aan de lugt te sien was”.
De kapitein liet vier kanonschoten lossen voor een loods en deze bracht het schip binnen in de haven ‘Oostcoffer’ van Plymouth. Tegelijkertijd met de Eenigheid liepen nog zeven Engelse schepen binnen. In de Oostcoffer ontmoette de kapitein landgenoten, zoals kapitein J.J. Jonker van het fregatschip de Spion, komende van Sint Eustatius en met thuishaven Rotterdam. Kapitein Coenraad de Wolff van de Middelburgse snauw de Petronella Cecilia was ziek, evenals het merendeel van zijn bemanning. Zij hadden een lange thuisreis achter de rug en probeerden in de haven te herstellen.
De kapitein ging 16 februari 1763 aan wal, terwijl de Eenigheid bewakers, ‘wagters’, aan boord kreeg. Ongetwijfeld controleerden deze ‘douane-beambten’ of er handelsgoederen van of aan boord gingen, want dat was niet zonder meer geoorloofd. Ondertussen bleven door het slechte weer schepen binnenkomen, zoals een Hollandse berkentijn die zijn grote mast had verloren en een Middelburgse snauw die zelfs beide masten moest missen.
Koudste maand van de eeuw
Menkenveld sprak in zijn brief van 18 februari 1763 de wens uit over een week in Middelburg te zijn. “Hoope onder inwagting van des Heeren dierbaeren zegen binnen 8 à 10 dagen mijn reijs te vervorderen om met de volle maan tehuijs te wesen.” Die wens ging niet in vervulling. Tot 20 maart 1763 bleven de weersomstandigheden onveranderlijk slecht.
De winter van 1762-1763 zou de boeken ingaan als een zeer strenge winter, met de maand januari als de koudste van de eeuw. In geheel West-Europa waren rivieren en binnenwateren dichtgevroren, zoals de Theems in Engeland en de Sont tussen Zweden en Denemarken. De Rijn werd in Duitsland bij Keulen te voet overgestoken en bij Hamburg zelfs door wagens voortgetrokken door vier paarden. In de Republiek kon per slee tussen Friesland en Holland worden gereisd. Het vroor die wintermaanden bijna continu, tussen -5 en -12 °C, slechts af en toe onderbroken door een paar dagen dooi.
Bron: Buisman, J., ‘Bar en boos, Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen’ (Baarn 1984)
Kleding voor de bemanning
De bemanning van de Eenigheid was uitgeput. De barre tocht vanuit de Caraïben en het slechte weer hadden het uiterste gevergd. De kapitein ging inkopen doen. Hij kocht voedsel en kleding voor de bemanning. De week rust in de haven van Plymouth deed de opvarenden goed en zij knapten snel op.
Opnieuw sprak kapitein Menkenveld in een volgende brief aan de directeuren, van 25 februari 1763, de hoop uit snel thuis te zijn. Aan zijn scheepsvolk zou het niet liggen: “also mijn volk wederom wat frisser is als bij mijn arrivement alhier, hoewel niet sieck geweest zijn, maar door kouwde en onrust afgemat en daarbij geen kleeding over ’t lighaam, waar sij nu van voorsien zijn, tegens een kleene kruijstogt soude kennen bestaan”. Eind februari werd de bemanning uitgebreid met een matroos, die voor de kost zou meevaren naar Zeeland.
Onkosten
Het gedwongen verblijf in de haven van Plymouth kostte geld. De kapitein verzilverde twee wisselbrieven om de onkosten van circa 60 pond Sterling, bijna 700 gulden, te betalen, omgerekend circa 6900 euro (in 2013).
Menkenveld moest bijvoorbeeld haven-, anker- en vuurtorengeld betalen. Het schip behoefde reparatie en onderhoud. De proviand voor de bemanning moest worden aangevuld. Kapitein Menkenveld kocht drinkwater, rum, groente, brood, kaas (zo’n 27 kilo), groene erwten, rundvlees (zo’n 250 kilo), schapenvlees, bier en boter.
Schade
Het weer was en bleef slecht. In de nacht van 1 op 2 maart 1763 hield het anker het niet. De Eenigheid dreef weg en raakte een ander, Engels schip. De boegspriet van de Engelsman beschadigde het snijwerk aan de spiegel van de Eenigheid. Met behulp van drie ankers wist te kapitein te voorkomen dat het schip op de wal zou slaan.
Dichtbij en toch zo ver weg
De kapitein en bemanning waren het oeverloze wachten meer dan zat. Toen het weer 3 maart 1763 enigszins verbeterde, besloot de kapitein te vertrekken. De volgende dag kwam een loods aan boord en ’s nachts zeilde en boegseerde de bemanning de Eenigheid de haven ‘Oostcoffer’ uit. De boot en de sloep werden ’s ochtends ingenomen en de loods vertrok. Helaas kwam van de thuisreis niets terecht. Door het ongunstige weer moest om een uur of drie ’s middags de laatste poging worden opgegeven. Om vier uur kwam een loods aan boord die het schip terug naar de haven van Plymouth bracht.
De volgende dag, 6 maart 1763, zeilde de Eenigheid naar een andere haven van Plymouth, de ‘Westcoffer’. Daar kwam het schip op 11 en 12 maart in de problemen. Het ging stormen, de ankers hielden het niet en de Eenigheid raakte aan de grond. Bij laagwater werd bij de boeg 6 voet water (circa 1,70 m.) onder het schip gepeild, aan de achterzijde slechts 2 voet (circa 70 cm). De volgende dag verbeterden de weersomstandigheden en kon het schip verder van de wal af worden gelegd. Ondertussen bleef de thuishaven dichtbij en toch zo ver weg.
Succesvol vertrek en een stranding
De volgende poging bleek succesvol: 19 maart 1763 werden de boot en sloep ingenomen en 20 maart zeilde de Eenigheid samen met vijf Hollandse en twee Zeeuwse schepen de haven uit. De dagen erna passeerde de Eenigheid achtereenvolgens het eiland Wight en de kust van Frankrijk met de haven van Dieppe. Ter hoogte van het Engelse Dover kwam de loods, Thomas Broad, aan boord. Vervolgens passeerde het schip de kust van Vlaanderen met Lissewegen en de toren van het Vlaamse Westkapelle. Het schip bereikte de monding van de Westerschelde. In de rivier stootte het op de zandbank de Oosterrassen.