Particuliere instructie voor den capteijn Jan Menkenveld en verdere officieren en matroosen in dienst der Commercie Compagnie vaarende op het snaauwschip D’Eenigheijd
Articul 1
Den capteijn sal moeten instaan voor het geheele schip alsmede de goederen te waarloo, waarvan hij den gantschen inventaris sal hebben te teijkenenen met verbruijk van eenige goederen, deselve op den inventaris af te schrijven met bijvoeging waartoe hetzelve is geëmploijeert, dog iets comptabels zynde als ankers, touwen, kruijt, scherp of zeijlen etc. sal hetselve bij verclaaring van den scheepsraad moeten blijken onder eede is het noodig, en sal ook geen verandering in het schip mogen gemaakt worden.
2
Alle agt dagen sal eenyder van hetgeene hij verbruijkt heeft een brievje aan den capteijn overgeven opdat sulx op den inventaris kan werden afgeschreven op verbeurte van ijder reijs een schelling bij versuijm.
3
Ook sal er geen betaaling geschieden voordat blijkt met een brievje van den bootsman of daartoe gestelden persoon syn hand dat alles volgens den inventaris heeft voldaan, welk brievje sal moeten gebragt worden by d’heeren van d’equipagie, hetwelk van een off twee heeren sal worden geferifieerd met hun naam als wanneer de betaaling sal werden gedaan.
4
Dog soo er iets vermist mogte wesen en geen bewijs conde geven waar hetselve gebleven is, sal sulkx van hunne verdiende maandgelden worden gekort.
5
Den capteijn, officieren en matroosen sullen sig hebben te wagten eenig bestelgoed, van wat natuur het soude mogen wesen, in te laaden dan alleen op schriftelijke ordre van directeuren op poene van confiscatie dier goederen en deportement, ja sullen bij hun vertrek van de reede (wanneer het noodig geoordeeld word) den eed waarop ider volgens onderteijkende conditie is aangenomen solemneel moeten afleggen ter nadere verklaringe dat [zij] geene cargazoengoederen in het schip voor eijgen rekening hebben nog sullen inlaaden en soo op die tijd off na gedaane reijs imand schuldig bevonden wierd, kan sig versekert houden niet alleen zijne goederen en gagie geconfisqueert en buijten staat zijn om de Compagnie ooijt te dienen maar daarenboven als meineedige vervolgt te worden in regten.
6
Het schip gedepecheerd synde en zeijlreede leggende, sal den capteijn sorgdragen sig met syne officieren aan boord te houden en geen occasie voorbij te laaten gaan om zee te kiesen op verbeurte van twee maanden gagie.
7
Ook sal den capteijn of opperofficieren het commando hebbende, geen officieren of matroosen mogen aan de wal te jagen dan met goedvinden van den scheepsraad na inwinning van behoorelijke verclaaringe waarin ’t blijke om wat redenen sulkx geschied is, welke verclaaringen, geteijkende resolutie en sententie van den scheepsraad met de tehuijscomste door den alsdan commandeerenden officier aan de heeren directeuren sal worden overhandigt om sig daarna te connen reguleeren.
8
Niemand sal hem vervorderen van scheepsboord te vaaren en nog veel minder daaruijt te vernagten sonder consent van den capteijn off in absentie van dien die het commando sal hebben op verbeurte van een maand gagie.
9
Niemand sal hem vervorderen eenige muterije te stigten aan boord nog dronken drinken, slaan nog smijten, op verbeurte van aan land geset te worden en alle hunne gagie verbeurt.
10
Den commandeerende sal sorg hebben te dragen dat geen ballast in eenig vaatwerk worde gedaan en ook niet in de gord- off booncamers gelegt, wijl de ondervinding geleerd heeft daardoor het vaatwerk onbruijkbaar word gemaakt en de scheepen op die plaatsen door den ballast soodaanig versticken dat swaare oncosten tot het repareeren derselve word veroorsaakt, waarom de directeuren declareeren dat indien sulkx bevonden mogte worden geschied te sijn, d’oncosten daardoor veroorsaakt op den commandeerende sullen verhaalen.
11
Wanneer het quam te gebeuren dat twee scheepen van dese Compagnie tegelijk aan Surinaamen waaren, sal den eerst aldaar gearriveert zijnde moeten met alle mogelijke spoed sijn reijs vervorderen en ordere stellen dat die blijft leggen de wisselbrieven van beijde de scheepen medebrengt off met een ander schip voorafzendt.
12
In het inkomen en het zeylen na ’t Vlacque sal uedele geenderhande vaartuygen als dat van en met de heeren directeuren aan boord mogen laaten komen en als ’t schip op ’t Vlacque komt sal niemant, wie het ook zij, vermogen eenige kisten kooy, vaatwerk of cas, hoe het soude mogen genoemt worden, uijt ’t schip laten gaan voor en aleer ’t schip in de kaaij te Middelburg sal vastgemaakt zyn en alles ordentelijk opredden en alsdan door den capteijn of stuurman yder syn goed sal gegeven worden wat hun toebehoord, sonder daar iets tegen te seggen en die daartegen opposeerd sal syn verdiende maandgelden volgens aangenomene conditie verbeurt sijn.
13
Met de comste op ’t Vlacque sullen d’heeren directeuren yemand aan uw boord senden die aldaar sal blyven tot ’t schip in d’docke voor ’s Compagnies werff sal sijn gebragt en de goederen alle sullen syn gelost en overgetransporteerd, tot welken eijnde den capteijn en stuurman soolange hunne commando blijven behouden benevens ’t gebruijk der logementen.
Actum Middelburg den 30 september 1761.
Directeuren van de Commercie Compagnie deser stad en uyt deselve,
Jacobus Landsheer
Salomon Reijnders
1761
De particuliere instructie voor kapitein Jan Menkenveld, gedateerd 30 september 1761, is onderdeel van het Archief van de MCC, toegang 20, inv.nr 375.3.
Deze transcriptie is gemaakt door vrijwilligers van het Zeeuws Archief, verenigd in de werkgroep PaiZ (Paleografie in Zeeland).