Over dit project

Petrus Couperus

 

Hebbende hun volkomen verstant, sinnen en memorie

Beschrijving testament van Petrus Couperus en Margrieta Anderson

[in de marge]
den 27 april [1750]
J. Nesteling

In den naeme des Heeren amen. Op huijden den 18en april 1750 compareerde voor mij, Abraham Stroobant, openbaer notaris etc. residerende binnen de stad Vere, ter presentie van de naergenoemde getuijgen den eersaemen Petrus Couperus ende d’eerbaere Margrieta Anderson, egtelieden, woonende binnen dese stad, mij notaris bekent, welke comparanten mij, notaris, verclaarden en affirmeerden dat sij op het cohier van het famieljegelt in geenen deele en waren aengeslagen en geen famieljegelt en betaalde, sijnde gezont na den lighaame, gaande en staende, hebbende hun volkomen verstant, sinnen en memorie, sooals ten passeren dezer mij notaris en getuijgen is gebleken, welke comparanten verclaerden genegen te wesen te disponeren over hunne tijdelijke en naar te laten goederen, hun van Godt Almagtig op dezer aarden genadelijk verleent ofte indertijd nog te verleenen; hebben derhalven met voorbedagten raade sooals sij bij dezen verclaarden sonder inductie, persuatie ofte misleijdinge van ijemant, maar uijt hun libren en vrijen wille gemaakt hun testament, uijtterste en laaste wille in manieren naarvolgende.
Eerstelijk verclaarden sij testateuren te revoceren, casseren, dood ende teniete te doen alle voorgaande testamenten, codicillen en alle acten vam uijtterste wille bij hun tesamen ofte eenijder van hun in het bijsonder aengegaan en gemaakt, verleden ende gepasseert, houdende alle dezelve voor nul, kragteloos en van onwaerde evenoff die nooijt gemaakt ofte gepasseert waren, maer nu bij dezen opnieuws disponerende, soo verclaarde hij, eersten testateur, in alle soodanige goederen als hij metterdood dezer weerelt sal komen te ontruijmen en naer te laten, hetsij roerende ofte onroerende, actiën en crediten, present en toekomende, hoedanig genaemt ofte waar gelegen, geene uijtgesondert ofte gereserveert, daerinne verclaerde hij, testateur, tot sijnen eenigen en universeelen erfgenaam te nomineren en stellen sijn huisvrouw Margrieta Anderson en dat met volkomen regt en titule van institutie, mis dat sij de kindtskind’ren tesamen te verwecken sal moeten alimenteeren en onderhouden tot hunne mondige jaaren, huwelijk ofte anders perfecten staete en alsdan aen dezelve te moeten uitkeeren voor hun vaderlijke goet en legitime portie eene somma van vier ponden Vlaems, deselve daarinne tot sijne erfgenaem ofte erfgenaemen instituerende met vollen regte en titule van institutie als voren.
Ende verclaarde sij, testatrice, tot haaren eenigen en universeelen erfgenaemen te nomineren en stellen haaren voorsz. man Petrus Couperus en dat mede in alles sooals hiervoren staat gemelt en in een kindtsgedeelte boven de helft die hij uyt kragte der somiere gemeenschap hebben moet en voor de resteerende goederen off portie haaren zoon genaemt Pieter Alexander Watervliet ende de kinderen in dezen huiwelijke te verwecken en dat mede met volkomen regt en titule van institutie als voren.
Voorts verclaarde sij, testateuren, tot voogd ofte voogdesse over hunne te verweckene kindt ofte kind’ren alsmede over het kindt in vorigen huiwelijk verweckt, midsgaders tot administrateur ofte administratrice over derselver goederen te nomineren en stellen den langstlevenden van hun beijden met magt om alles te doen wat tot bedieninge van dien eenigsints kan, moet en behoort gedaen te werden, alsmede met magt van assumptie en surrogatie, secludeerende derhalve uijt dezen hunnen boedel ende te vallen sterfhuis de heeren weesmeesters der stad Vere en alle andere heeren weesmeesters, weeskamers ofte sorgdragende perzoon die eenige voogdie ofte oppergesag souden konnen praetendeeren, hun Edele en allen anderen bedankende voor de moeijte die sij andersints souden gelieven te nemen, vertrouwende malkanderen alles volkomen en van herten toe.
Dit verclaerde sij testateuren nadat hun hetzelve distinctelijk en van woorde tot woorde was voorgelesen te wesen hunne waere meijninge vermits bekomen. Van welke antwoorden heb ik notaris uijt naam als voren jegens gemelden heer Alexander Duthie als representeerende sijnen broeder en Sijn Ed. broeder de heer John Elijshenston wel expresselijk geprotesteerd van alle costen, schaden en intresten bereijds gehadt en geleden en nog verders op sijne overlegdagen nog soude mogen hebben en lijden om alle dezelve te verhalen daer en sooals mijn prinsipaale te raade sal werden, ’twelk relateere te zijn mijn wedervaren op datum als voren.
[w.g.] Cornelis Stroobant
notaris publicus
1750

 

Versoek tot cheruchijn te generen

Wethouders en Raad gehouden den 4 april 1755

Ingebragt sijnde een rekeninge van d’heer Gerret van der Leije over timmer- en metselwerk ter somme van seven pont en ses schellingen, dewelke geconsenteert is om betaald te werden.

[… regel 25:]
Is door eenen Petrus Caperus bij request versogt om binne dese stad te moge woonen en hem als cheruchijn te generen, hetwelk aldus luyt:

Aan d’aghtbare heere burgemeesters,
schepenen en raden,

Geeft met verschuldigde eerbiet te kenne Petrus Couperus dat hij suppliant langen tijt groote genegentheyt heeft gehad en nog is hebbende om binne uwe agtbare stad te kome wonen teneijnde hij hem als cheruchijn soude tragte te genereren, maar alsoo hij suppliant geïnformeert is, alvoorens hiertoe nodig te hebben uwe agtbare consent en permissie, soo keert hij suppliant hem tot uedele agtbare, ootmoedig versoekende uedele agtbare van die goetheyt wilden sijn het gemelde versoek aan hem suppliant gunstig te accorderen.

 ’tWelk doende etc.
[wg] Petrus Couperus

 Waerover sijnde gedelibreert, is met bijna eenparigheijt van stemme geresolveert den suppliant sijn geheel versoek te ontseggen sooals het legt.

Wethouders en Raad gehouden den 27 augustus 1755

Is door den regerende burgemeester Cornelis de Mol in wethouders en raad ingebracht en voorgedragen dat aen hem was behandigt door eenen Petrus Couperus, geassissteert met de heeren Jan Peere, Casper Visser en Gerret van der Leije, seker request door gemelte Couperus aen d’Edele Mogende Heere State deser provincie op den 21en deser gepresenteert welke aldus luyd:

Aan d’Edele Mogende Heeren
Staten van Zeelant

Geeft ootmoedig te kenne Petrus Couperus, cherurgijn thans woonagtig te Grijpskerke, dat hij suppliant sig nu al ettelijke jaaren heeft geëxcerceert in de chirurgie, waerbij hij (onberaemt) hem in staat bevint die practijk alomme te excerceren, waervan hij niet alleen in den jaaren 1747 en 1748 in ’s lans hospitalen alsook in den dienst van de Oost-Indische Compagnie kamer Zeelant, in welkers dienst hij in den jare 1750, nadat hij alvorens over sijn bequamheijt was geëxamineert, op ’t schip Saamslag naar Oost-Indiën is gevaren, dat hij suppliant, hebbende aensoeking en genegentheijt om van woonplaats te veranderen, was geresolveert geworden hem metterwoon terneer te setten binne de stede Arnemuijde en daar sijn practijk te exerceren, dat hij suppliant hem niet konnende imagineren (dewijl hij onberaemt) is een man van een goet comportement, op wiens gedrag en levenswijse niemant iets weet te seggen, dat hem suppliant door de magistraat soude werde ontsegt, dat hij vervolgens in desen jare 1755 bij kerkelijke attestatie uyt de gemeynte van Grijpskerke hem in de gemeijnte aldaar te Arnemuijden heeft laten aannemen tot ledemaat, dat hij al verder daar heeft gehuurt een huijs met voornemen om dat in het begin van de gepasseerde maant meij met de woon te betrekken, dat hij alvoorens van dat sijn voornemen mondeling genoegsaam aen alle de leden van de magistraat hadde kennisgegeven en versogt om als twede chirurgijn aldaar te werken gepermiteert te woonen en te practiceren, die dan ook mondeling hunne toestemming hadde verleent, behalve twee leden die om rede alleen, soo die voorgaven, dat in de plaats geen twee chirurgijns konde bestaan, dat hij suppliant daarna sijnde geïnformeert geworden dat hij sijn voors. versoek moest doen bij requeste aen de magistraat, hij vervolgens hem dan ook bij requeste heeft geaddresseert, dan welk versoek de voors. magistraet (soo den suppliant berigt is) met meerheijt van stemme heeft konne goetvinde te diclineren en hem op prima meij laestleden faitelijk belet met sijn meubelen en verdre goederen binnen de stad te komen, waardoor hij genootsaakst was geworden sijn voors. goederen ter berging te voeren op het daarbij gelegen hoff van den heer burgemeester Jacob van Citters, dat hij suppliant nog daarna diverse malen bij voors. magistraat hebbende aengehouden om als borger en twede chirurgijn geadmiteert te werden, sij wel alle konnende betuijgen tegen sijn persoon niets te hebben, dog voorgevende hem (uijt rede van hun voors. resoleutie ) als borger en twede chirurgijn niet te konne permiteren, tenware sulks van hogerhant geordonneert wierd, permiterende hunlieden egter aen hem suppliant de vrijheyt om binne de voors. stad te komen practiseren sooals hij ook daaglijks doet, gevende hem ook wel vrijheijt om alders buijten de stad onder derselver jurisdictie te komen woonen, dat hij ook doen soude bijaldien ergens aldaar een lagabele woning te bekomen was, dat dan niet sijnde werd hem suppliant door de voors. magistraat genoegsaam alsnog het borgerrecht en inwooninge binne hunne stad gedeclineert, dan gemerkt meest altijt van outs aff off van alle tijde binne de voors. stad twee chirurgijns sijn geadmiteert geweest en gewoont hebben, sooals selfs den jegenwoordige nog daar wonende chirurgijn als twede chirurgijn daar is geadmiteert geworden en nog woont. Soo keert den suppliant hem tot UEdele Mogende, ootmoedig versoekende dat het Edele mag behage naar deselver hooge magt hem suppliant permiteren en te admiteren om als borger binne de voors. stad Arnemuijden te woonen en als vrij meesterchirurgijn te practiceren.

 ’twelck doende etc.
[wg] Petrus Couperus

En was aldus geappostilleert:
is na delibratie goetgevonde en verstaan dese requeste te stelle in hande van de magistraat van Arnemuijden teneijnde hun Edele Mogende daerop binnen den tijt van agt dagen schriftelijk te berigten.
Aldus gedaan ter vergadering van de heere State van Zeelant, in ’t hoff aldaar tot Middelburg, den 21en augustus 1755.

 mij bekent
Jacob du Bon

Soo is ingevolge de voors. appostille door den burgemeester en secretaris deser stad een geconsipieert schriftelijk berigt aen dese vergadering ter approbatie voorgedragen en voorgelesen, hetwelk luijt:

 Aan d’Edele Mogende Heeren
Staten van Zeelant

Edele Mogende Heeren,
Wanneer op den 23en deser door Petrus Couperus geassisteert met d’heeren Casper Visser, Gerret van der Leije en Jan Peere, onse medeleden, aen onsen regerende burgemeester De Mol was overhandigt de orginele requeste door gemelte Couperus op den 21en deser aen UEdele Mogende gepresenteert waerbij denselve op sub- en obreptive middelen versoekt dat UEdele Mogende denselve tegen onse genome resoleutie geliefde te admiteren om als borger binne onse stad te woonen en als vrij meesterchirurgijn te practiseren en dat gemelte requeste door gemelte onsen burgemeester was overgebragt in onse vergadering, sage wij uijt de appostille door UEdele Mogende op gemelte requeste gesteld, dat het UEdele Mogende behaagt hadde gemelte requeste te stelle in onse hande teneijnde UEdele Mogende daarop binnen den tijd van agt dagen schrifelijk te berigten.
Soover als wij stonden over de handeling van den suppliant Couperus dat hij de hooge accupatiën van UEdele Mogende had derven interrumperen met een allesins onredelijk versoek, soo aengenaam was het ons te sien de attentie die UEdele Mogende ten onsen opsigten hebben gelieven te gebruijken om ons occasie te geven UEdele Mogende van alles na waarheijt berigt te doen.
Wij vertrouwen, Edele Mogende Heeren, dat een eenvoudig verhaal van de indiscrete wijse en mannier waermede gemelte Couperus ons behandeld heeft alleen genoeg sal sijn om ons doen??? allesins te approberen. Ten dien eijnde gelieve UEdele Mogende te weeten dat het gemelte Petrus Couperus heeft konnen gelusten op den 4en april deses jaars aen ons bij requeste versoeke admissie om als twede chirurgijn binne onse stad te woonen.
Terwijl wij actueel besig waren over het gemelte versoek te delibreren en considreerden dat sodanigen admissie vermits de omstandigheijt van tijt waarin wij waren niet anders kon strekken dan tot een essentieel nadeel van onse stad en desselfs inwoonders, ontsag sig gemelte Couperus niet den regerende burgemeester uijt onse vergadering te late roepen en te vragen watter op sijn requeste gedisponeert was, dat gemelte burgemeester met discretie geantwoort hebbende: ‘De magistraat kan vooralsnog u versoek niet toestaan’., heeft gemelte Couperus met een opstinate quaadaardigheijt sig uijtgelaten: Ík sal er dan’ (denoterende in onse stad) komen tegens wil en dank’., lopende al morrende en sonder eenig borgerlijk afscheijt te nemen van ons stadhuijs aff.
Waerop omtrent veertien dagen daarna gemelte Couperus sig heeft geaddresseert aen het huijs en bij gemelte onsen doen regerende burgemeester en versogt om als borger binne onse plaats geadmiteert te werden, dat gemelte burgemeester al wederom met discretie gesegt hebbende’: ‘Weest soo goet om eenige dagen te wagten, ik sal ’t in Wethouders en Raad voordragen.’ De gemelte Couperus, sijn quaataardige passier den teugel vierende op de alderindiscreetse wijse, heeft gesegt: ’Ik wil soolang niet wagten en ik sal binne drie dage met mijn goet tegens wil en dank komen en doet wat gij kunt’, welk dreijgement den gemelte Couperus ook heeft getragt ter uijtvoer te brengen, komende op prima meij laestleden (de dag dewelke tevooren door onse stad overal publijk was gemaakt en als uijtgetrompet als de dag sijner komste, tegens wil en dank der regeringe) met sijne goederen na onse stad, dog welke inkomst door den burgemeester onser stad ter maintien van onse resoleutie ende agtbaarheijt onser wettige dag door soodanige geweldige handelinge seer gering geagte regeringe, ten aensien van een groote meenigte inwoonderen, dewelke op de voorafgegane publicatie van de komste van gemelte Couperus waren bijeenvergadert, is belet.
Hoeseer nu, Edele Mogende Heeren, wij vertraut hadden dat gemelte Couperus sig stil sou hebben gehouden en in ’t gepasseerde berust, soo heeft ter contrarie denselven in sijn usurpatiën tegens onse wettige regering voortgevaren en sig niet ontsien bij dage en nagt bij de meeste onser inwoonderen, soo oude als jongen en in ’t bijsonder, bij diegeene die in de zoutkeeten woonen sig te addresseren en te versoeken tot het tekenen van seker geschift, waarbij deselve verklaarde wel te moge leijden dat in onse stad een twede chirurgijn wierd geadmiteert. De magistraat sal, Edele Mogende Heeren, niet ondersoeken off gemelte verklaring op een behoorlijke wijs is ingewonne off niet en off de deponente bequaam sijn om getuijgenis der waarheijt te konne geven off niet, dewijl wij vertrouwen dat UEdele Mogende met ons wel sullen gelieven te begrijpen dat de behandeling en disponeren van saken in de steden, hoe gering deselve ook soude mogen wesen, niet staan aan de disposietie van ’t gemeen, terwijl het self tot geen ander gevolg souden hebben als een chaos van verwerring, maar alleen aen de regeerders dier steden die onder sollemnele eede hebben gesworen in alles het welsijn der stad te sullen besorgen en hetwelk de magistraat deser stad, immers de meerderheijt derselve die gemelte resoleutie ten opsigte van Couperus hebbe genomen, altijt heijliglijk in ’t oog hebben gehouden en nog houden, dus kan de magistraat niet begrijpen hoe dat den suppliant Couperus heeft konne resolveeren gemelte verklaring, die met een groote menigte kruijsen als de hantmerke der getuijgen pronkt aen sijn requeste te annexceren, terwijl de magistraat sig verbeelt daeruijt op een manifeste wijse komt te blijken van wat ontrustigen aert en inborst den gemelte Couperus is besielt en wat ongepermiteerde middelen als is het aensette en opstoke van ’t gemeen tegens de regering durft gebruijken om sijn oogmerk, was ’t mogelijk, te bereyke. Want, Edele Mogende Heeren, dat is buijten tegenspraak, dat men sodanige verklaringe niet kan inwinnen tensij men de getuijgen van wien men deselve requireert een inductie tragt te geven dat de magistraat onredelijk handelt en waeruijt dan al mede geboren werd, dat wanneer soodanige requirante hun oogmerk komen te verkrijgen, de regering bij ’t gemeen werd veragt en aen deselve occasie gegeven om alle resoleutiën dewelke door soodanige regeerders werden genomen, opentlijk tegen te gaan en sig daartegen met geweld te versette.
Dit eenvoudig en na waarheijt terneder gesteld verhael vertrout de magistraat dat bij UEdele Mogende alleen gewigtig genoeg bevonde sal werden om UEdele Mogende te permoveren het versoek van gemelte Couperus met veragting te diclineren.
Dog, Edele Mogende Heeren, de magistraat verbeelt sig het regt te hebben gemelte Couperus, al had hij sig op een betamelijke wijse gedragen, des neen, deselve nogtans als borger en twede chirurgijn in hunne stad te admiteren off niet te admiteren, nadat sij sulks voor den dienst van hunne stad en derselver inwoonders nuttig en dienstig oordelen off niet en dit regt oordeelt de magistraat sijn grontslag te vinde soo op het natuurlijk regt en de costeume van Zeelant als op de previlegiën en vrijheden door wijlen Sijn Hoogheijt den Heere Prince van Oranije en Nassouw, Willem den Eersten, hoogloffelijker memorie, aen wien wij altijt met danksegginge gedenken op den 9e maart 1574 ten desen annex aen onse stad gegeven.
Nopens het natuurlijk regt is buijten tegenspraak dat de stede niet alleen hebben een regt om vonnisse te wijse, maar ook een regt bestaande in magt van bevel sooals de groote regsgeleerde Hugo de Groot in de 326 consultatiën van het derde deel der Hollandse Consultatiën difinieert, onder welk laeste begrepen is niet alleen de magt om eenige onrustige persoonen buijten forme van proces uijt de borgelijke societeijt te doen vertrekken, maar ook gelijk in ’t geval voorhanden om imant als borger aan te nemen off af te wijsen.
Dit natuurlijk regt komt ook overeen met het 29e articule van het derde cappittel der Keuren van Zeelant waerbij uijtdrukkelijk werd gestatueert dat niemant op eenig ambagt sal moge komen woonen, tensij bij wille van den ambagsheer op peene van contrarie doende te vervallen in de boete en peene aldaar terneder gesteld, en offschoon gemelte Keuren van Zeelant maar bepaaldelijk spreekt van ambagsheerlijkheden en van geen steden, soo vertrouwen wij egter dat dit sonder eenige tegenspraak kan werden overgebragt tot de steden, dewijl geene reden konnen werde geïmagineert, waerom in dat geval de stede minder regt souden hebben als de ambagsheerlijkheden, en dat, Edele Mogende Heeren, onse stad in ’t bijsonder dit regt heeft, vertrout de magistraat dat niemant die de previlegiën en vrijheden aen onse stad door den fondateur van de vrijheijt deser gesegende Republijk, Sijn Vorstelijke Hoogheijt den Heere Prince van Orangie en Nassouw Willem den Eersten, hoogloffelijker memorie, gegeven, bekent is eenigsins in twijfel sal konne trekken, terwijl bij gemelte Sijn Hoogheijt articule 3 en 4 is geaccordeert en vergunt, dat de magistraat deser stad niet alleen sal administreren regt en justitie soo in criminele als civile sake N.B. op den voet en instructie als men procedeert en doet binne de Middelburg, maar ook dat de magistraat en vroetschap deser stad soude regeren, soo ten respecte van goede politie, inkomen en emploijeren, exchijnse en domeijnen mitsgaders van nodelijke werken en reparatiën als in ’t bijsonder het nomineren en creëren van alle andere officiën tot dienst en oirbaar der stad en onderhoudinge der politie nodig wesende in aller forme en manieren als die van Middelburg al ’tselve gedaan hebben, gelijk ook bij het 7 articule van gemelte previlegiën door gemelte Sijn Hoogheijt is vergunt, dat de magistraat en raden sullen hebben d’outhoriteijt van te maken, ordonneren en statueeren al sulke ordonnantiën, statuten en verboden, concernerende N.B. de justitie en N.B. politie en voors mogen handelen, tracteren en N.B. disponeren van alle saken en affairen de stad aengaande gelijk sijlieden bevinden sullen tot den meesten oirbaer van de stad en inwoonderen te behoren en nodig te wesen.
Heeft nu, Edele Mogende Heeren, de magistraat en raden deser stad het regt om niet alleen te ordonneren en disponeren omtrent de justitie in criminele en civile saken, maar ook omtrent de politie en alle andere saken, geen uijtgesondert, die sij oordelen ten meeste nutte en oirboir van dese stad en inwoonderen te behoren, soo flatteert sig de magistraat op goede gronde dat UEdele Mogende de handelinge die sij omtrent Petrus Couperus hebben gehouden ende geen anderen is dan alleen het nut en dienst deser stad, allesins sullen abbroberen en het versoek door denselve aen UEdele Mogende op sub- en obreptive middelen gedaan ontseggen.
Wij segge, Edele Mogende Heeren, op sub- en obreptive middelen en dit is waarheijt, want ’t is apsoleut onwaar dat alle de leden deser magistraat behalve twee derselver sooals Couperus bij de middelen van sijn requeste voorgeeft, mondeling hunne toestemminge soude hebbe verleent om den gemelte Couperus als borger en twede chirurgijn binne dese stad te admiteren. ’t Kan sijn, Edele Mogende Heeren, dat de drie leden denwelke den gemelte Couperus hebben geassisteert bij het overbrenge sijner requeste aen onsen regerende burgemeester hiervooren genoemt en die de partij van gemelte Couperus met vrij veel drift trekken, de pretense toestemminge hebbe gegeven, dog de overige leden deser magistraat verklaren bij desen selfs onder presentatie van eede, is ’t noot, dat de voors. toestemming bij hun nimmer gegeven is, waermede ten eenemaal de presumtive dewelke gemelte Couperus door het onwaaragtig ternederstelle van dat positijff heeft tragten te verwekken, alsoff hem gemelte inwooninge als borger en excersietie als twede chirurgijn binne dese stad eerst was geaccordeert en naderhant sonder rede was gerefuseert, geheel en al komt te cesseren. Soo onwaar als dit positijff van toestemming is, niet minder onwaar is ook de voorgewende permissie die de magistraat aen hem Couperus sou hebben geaccordeert om elders buijten de stad onder derselver jurisdictie te komen woonen sooals denselve bij gemelte requeste al mede voorgeeft en derhalve is dat alleen maar uijtgedagt om, was ’t mogelijk, aen UEdele Mogende quade denkbeelde van ons te geven.
’t Is wel waar, Edele Mogende Heeren, dat de magistraat en de leden van dien aen gemelte Couperus wel hebben gesegt dat sij geen doctoren off chirurgijns in andere plaatse wonende eenigsins verboden binne dese stad te komen practiseren, wanneer imant hunner inwoonderen deselve requireerde en bijgevolge, als hij in het nieuw lant buijten hunne jurisdictie woonden, hem de practijk binne dese stad niet soude beletten, maar ’t is apsoleut onwaar dat sij gemelte Couperus oijt hebben gepermiteert binne de jurisdictie deser stad te komen woonen, sooals gemelte Couperus tegens de waarheijt en evidentie der sake voorgeeft. Wat nu betreft, Edele Mogende Heeren, het verder voorgeven van gemelte Couperus dat vanouts aff binne onse stad twee chirurgijns sijn geadmiteert geweest en dat den jegenwoordige chirurgijn alhier als twede chirurgijn is geadmiteert geworden, daaromtrent heeft de magistraat de eer UEdele Mogende te berigten dat over veele jaaren geleden, wanneer dese stad in een bloeijende staat is geweest, seker meer als een chirurgijn alhier heeft gewoont, dog suks heeft meer dan veertig jaren herwaers geen plaats gehad dan alleen in ’t geval van den jegenwoordige chirurgijn bij gelegentheijt dat door de dagelijkse klagten dewelke door het meerderdeel der inwoonderen deser stad aen de regeringe wierd gedaan, dat de eerste chirurgijn de gemeijnte niet na behoren behandelde als wanneer de regeringe na een behoorlijk ondersoek en bevindinge van de waarheijt dier klagten een twede chirurgijn hebben geadmiteert, als oordelende dat sulks tot nut en dienst van dese stad en desselfs inwoonderen alsoo behoorde waertoe de magistraat onder gunstig welnemen van UEdele Mogende vermeent soowel regt te hebben als tot het behouden van een chirurgijn met uijtsluijtinge van anderen, wanneer de magistraat oordeelt sulks ten nutte en dienst van hunne stad en inwoonderen te behooren, in welke omstandigheijt de magistraat sig thans bevint dewijl sij present het geluk hebben dat in hunne stad een kundig expert chirurgijn dewelke een igelijk van de inwoonders met alle bedenkelijke vlijt en civiliteijt behandelt.
De magistraat sal niet ondersoeke watter is van de roem die gemelte Petrus Couperus sig bij sijne requeste gedeurig door het soogenaamt onberoemt spreken van sijne kundigheijt in de practijk en van sijn goet comportement toeschrijft, te geloven is, dog de gedeurige veranderinge van sijn practijk en woonplaats, dan te velde, dan ter zee, dan in ´t nieuw lant, dan te Grijpskerke, dan wederom elders, doen hun aen het eerste seer sterk twijfelen en de indiscrete en onbetamelijke handelwijse van gemelte Couperus omtrent hun hiervooren in het brede genarreert, doen hun niets van het twede geloven.
Hiermede, Edele Mogende Heeren, vermeijnt de magistraat aen de hooge ordres van UEdele Mogende te hebben voldaan. Wij versoeke, Edele Mogende Heeren, seer nedrig excuijs ingevalle wij UEdele Mogende met dit berigt in derselver hooge occupatiën eenigsins hebben belet, de sware gevolge omtrent de agtbaarheijt onser regeringe, die thans tot de laegste trap gedaalt is en die geheel en al soude vervallen indien soodanige versoeke als van Couperus gedaan wierden geaccordeert, hebben ons als daartoe genootsaakt en vertrouwen derhalven dat UEdele Mogende, na derselver bekende wijsheijt alle hetgeene voors. overwogen hebbende, ons in ons regt en previlegiën wel sullen gelieven te mainteneren en vervolgens het versoek door gemelte Petrus Couperus gedaan ontsegge met interdictie en onder bedrijginge van UEdele Mogende hoogste indignatie van diergelijk versoek meer te doen.
Wij bidden God dat Hij de raadslagen van UEdele Mogende en derselver hooge persoonen aensienelijke familiën op alle wijs gelieve te zeegenen en voorspoedig te maken, terwijl wij de eer hebben ons met schuldige eerbiet te noemen

 Edele Mogende Heeren
UEdele Mogende onderdanige dienaren
burgemeesters, schepenen en raden
ter ordonnantie van deselve
[wg] Cornelis van Ginhoven
secretaris

 en waerover sijnde gedelibreert is hetselve met de meerderheijt alsoo voor goet gekeurt en geresolveert ten spoedigste aen de tafel van Haer Edel Mogende over te brengen en te besorge daer sulks behoort.

[volgt] Wethouder en Raad gehouden
den … september 1755

 is door den thesourier Cornelis van Ginhoven rekeninge van de stad gedaan van prima meij 17754 tot ultimo april 1755 en is deselve nagesien, opgenomen en gesloten onder protestatie als naar stijl.


Zeeuws Archief, Archief van de MCC, inv.nr. 686; Archief Arnemuiden invnr 24
Transcriptie gemaakt door Paleografie in Zeeland (PaiZ)
Middelburg, 2013