Over dit project

Daniël Pruijmelaar

Overlijden Pruijmelaar

Adriaan de Visser

[Brief van Adriaan de Visser, derdewaak op het snauwschip de Zanggodin, op 21 mei 1767 geschreven aan zijn vader. Op deze reis stierf Daniël Pruijmelaar, nu zelf kapitein.]

Copie

Zeer waarde vader,

Deze dient aan UEdele om bekent te maken alsdat wij thans den 7 meij weder aan Caap Lahoe zijn g’arriveert nadat wij den 2. dito ons armasoen slaven groot 85 stuks aan St. Andries hebben overgegeven, dewijl wij daar vonden leggen capteijn J[acob] Bouqué met 60 stux slaven met het Commercie Compagnie snauwschip De Nieuwe Hoop en van denselven verstonden het droevig noodlot van ’t schip De Vrouw Johanna Cores, welk onse slaven anders zoude moeten hebben overgenomen, maar nu zo niet zijnde heeft capteijn Bouqué dezelve overgenomen nadat wij met deselve uit de Gabon tot hiertoe mede hadden omgesworven de tijd van 2 maanden en eenige dagen. Het is alhier droevig gestelt. Wij hebben thans in de tijd van 3 maanden 8 doode gehad en de rest meest altemaal ziek. Mijn maat Cusé en Van Sprang hebben benevens mij ook buijten staat geweest benevens de capteijn Daniël Pruijmelaar, die na een langduurige siekte buijten kennis is overleden den 7 april 1767 op de hoogte van Caap de Lopo Gonzalvos of op de ZB 1˚30΄, waarna Jan van Sprang capteijn is geworden en Martinus Cusé opperstuurman en ik volgende als onderstuurman. Onder de slaven hebben wij geen doode gehad. Heeden regeert onder ons (’tgeen de gemeene ziekte is en daar zij ook altemaal aan zijn gestorven) de buijkpijn. Cusé die is er tegenwoordig zo mede gekwelt, dat hij 2 dagen van de pijn in sware stuijpen heeft gelegen en wij niet anders en dagten als alle momenten de dood. Vandaag was het wat beter met hem, maar dog is de meester nog bevreest dat hij nog lam zal worden en heeft ook al een belemmering in sijn tong. Met de capteijn is het tegenswoordig redelijk en de buijk met mij is tegenwoordig ook wat beter.

Wij hebben reden om God te danken dat hij ons tot hier toe zoo verre gebragt heeft en ons niet alle uijt den lande der levendige heeft afgesneden. Wij hebben hier een geval gehadt met het overboordzetten van onse capteijn Daniël Pruijmelaar, dat de kist niet zinken en wilde en wij dezelve hebben laaten drijven, totdat hij tussen water en wind was en dat men hem niet meer zien konde, zijn wij onse coers heen gezeijlt regt van de kist af, agteruijt. Maar des middags aan tafel zittende, zijnde 2 uuren na die tijd, zag men de kist weder voor de boeg drijven en opzeij van het schip. Visten dezelve weder op en opende dezelve, deden er meer wigt in om des te beter te konnen zinken. In het oversetten en opvissen van de kist dede mijn maat Cusé niet anders als vloeken en tieren evenals een dol mensch, en of men al zeijde: Cusé, bedaart, ’t is God bekend of die kist niet een voorbode van u dood en is, dog men sloeg dit alles in de wind. Geen 2 of 3 dagen of hij lag plat in de kooij tot nu toe, en heeft sedert die tijd weijnig of geen dienst gedaan.

Soo komt God en bezoekt zulke godlooze. God kan zulks niet gedoogen, Hij ziet het met een afkeer, Hij heeft er een gruwel van. ’t Is quaat in zijn oogen. En wie kan er zonder ontroeringe leezen ’tgeen er staat Gen. 6 v. 4 en 5: De Heere (staat er) zag dat de boosheid des menschen menigvuldig was op der aarde en het smerte Hem aan zijn herte. Wat is dat een beweeglijk woordt. Zal een schepsel zijn Schepper smert en hartzeer aandoen. ’t Is wel een ontleende manier van spreken, dog die evenwel te kennen geeft, hoe vreesselijk het is te zondigen in de reijne oogen Godts. Ach wat bestaat een aardworm te doen, God ziet het quaad dat hier geschied en Hij registreert het. Wij zullen het eens verantwoorden moeten en wanneer wij denken dat God het al heeft vergeten, dan is het nog voor zijn oogen gelijk Hij het ook zegt: Deut. 32: Is dat niet bij Mij opgesloten, verzegelt in Mijne schatten, Mijne is de wraake en de vergeldinge.

Ik heb meenigmaal dit nagedagt en in mijn eensaamheit wanneer ik te kooij lag met pijn en smert aangedaan. Ik heb ook meenigmaal (mijn lieve vader) gedagt aan u vermaaning, gebeden en smekingen, die gij aan God voor mij hebt opgedragen. ’t Is mij smerte en hartzeer genoeg, wanneer ik ’t vloeken en tieren moet hooren. Men moet met verwonderinge uijtroepen: Heere, Heere, barmhertig en genadig, groot van goedertierentheijd. Waarmede ik sluijte en U, mijn waarde vader, beveele in de bescherminge Godes. Hij zegene uwen uijtgang en ingang, God van den hemel doe het u wel gelucken. En ik hoope, zo de Heere wil en wij leven, dat wij elkander binnen de tijd van een jaar mogen aanschouwen en weest niet verwondert al duurt het nog 14 à 15 maanden, want de kust is vol schepen en geen negotie. Wij leggen hier met ons 4 handelaars en 4 slaafhaalders en daarbij wagten wij alle dagen De Vliegende Faam en De Vrouw Johanna Cores, dewelke beijde op de Bovenkust zijn.

Verder de groetenis aan alle de vrienden etc.
(was geteekent) Adriaan de Visser

Actum in ’t Commercie Compagnie schip De Zanggodin
liggende geankert ter rheede Cabo Lahoe
den 21 meij 1767

Lijst der doode:
Jan François Sijment, matroos
Jan Walgeren, matroos
Cornelis Brabers, matroos
Daniël Pruijmelaar, capteijn
Jan Rietveld, matroos
Pieter van Houte, bootsmansmaat
[voornaam niet ingevuld] Smit, [rang niet ingevuld]

 

Extract Testament

Extract 1

Wouters
en Timmerman

dertig stuijvers
26 meij 1768
P. Bos

Extract uijt seker testamentaire dispositie verleden bij Daniël Pruijmelaar en Cornelia Flink, egtelieden, gepasseert voor den notaris Andries Boudewijnsen en getuigen alhier, dato den 2e november 1752, waarin onder anderen staad hetgene volgt.

En wat belangt en aangaat alle hunne goederen, soo roerende als onroerende, actiën en crediten, present of toekomende, niets uijtgesondert of gereserveert, metter dood deser wereld te ontruijmen en na te laten, daarinne verklaaren sij tot hun eenige en universele erfgenaam of erfgename te nomineren en institueren d’een den anderen, dat is den eerst stervende institueerd den langstlevende tot sijn of haare eenige en over al erfgenaam en dat alles met vollen regte en titule van institutie als na regten.

Na gedane collatie
jegens de copie autenticq soo
heb ik ondergeschreve, Andries

Extract 2

Boudewijnsen, openbaar notaris bij den Edelen Hove van Holland, Zeeland ende West-Vriesland geadmitteerd, binnen Middelburg in Zeeland residerende, het vorenstaande voor sooveel het geëxtraeerde aangaat daarmede bevonden te accorderen en verklare verder dat in hetselve egeene  fideicommissen en sijn geïnsereerd.

Actum Middelburg, den
24e junij 17C agtensestigh.
Quod attestor
Andries Boudewijnsen
notarius publicus


Zeeuws Archief, Archief van de MCC inv.nr. 155
Transcriptie gemaakt door Paleografie in Zeeland (PaiZ)
Middelburg, 2013