Over dit project

Verklaringen van de scheepsraad

Verklaringen van de scheepsraad

 

Verlies van een stopanker 10 mei 1762

Wij, ondergeschreven officieren ten dienste der Edelachtbare Heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburgh in Zeeland, bescheiden op het snaauwschip D’Eenigheijd, verclaren eenpariglijk ter requisitie van onsen captain Jan Menkenveld en die het verder soude mogen aangaan, dat wij op den 4 meij 1762 met gemelt schip waren geankerdt ter rheede d’Elmina, voor het stopanker, waarvan de boeijreep is afgebroken en wederom opgevist, alsmede een weijnig tijd daarna het stopankerstouw digtbij het anker door sterke bries en een hooge zee is afgebroken, sodat het gemelte stopanker blind lag en na dieverse malen behoorlijk geseijnst te hebben alles tevergeefs was, so verclaren wij ondergeschreven officieren dat bij ons vertrek na America het gemelte stopanker ter rhede d’Elmina is blijven leggen.

Sluijtende hiermede onse verclaringe, gevende reden van wetenschap als in den text, presenterende nader eed (is ’t nood)

Actum binnen scheepsboord van gemelt snaauwschip D’Eenigheijdt desen 10 meij 1762

Opperstuurman, Daniël Pruijmelaar Onderstuurman, J. Schutz Derdewaak, Adriaan de Puijt

No. 2 Verclaringe van het verliesen van een stopanker van het snaauwschip D’Eenigheijd aan de cust van Guinea op Africa anno 1762.

 

Verongelukken West-Afrikaan mei 1762

Copie Verclaring over het verongelukken van een vrije neger aan d’Elmina

Wij ondergeschreven officieren en matroosen, Daniël Pruijmelaar, Petrus Couperus, Johannis Coijwijk Jan Eward, Anthonie Colombo, Otto Westman en Jacobus Rankin, alle ten dienste der Ed. Commercie Compagnie deser stad Middelburgh in Zeeland bescheiden op het snaauwschip D’Eenigheijd, verclaren ter requisitie van onsen captain Jan Menkenveld en die het verder soude mogen aangaan:

So verclare ik, eerste deponent, Daniël Pruymelaar, dat mij aan de Bovencust door den voornoemde captain Jan Menkenveld is verboden geen canonegers met onse inhebbende slaven te laten praaten, also wij de negertaal soveel niet magtig sijnde om te kennen weten wat tusschen haar gepasseerd werd, ook niet toe te laten haare eetbaere ware ofte andere goederen aan onse slaven te verkopen of te verruijlen om alle voorvallen tusschen de vrij negers en onse slaven voor te komen. Ja selfs is het gebeurd, dat de vrij negers, schoon deselve verscheide malen gewaarschouwd waren, met vis en andere eetwaren bij de slaven gekomen sijnde, hetselve door de slaven sijn afgenomen en dan sodanig in periijkel gestaan hebbe haar leven daarbij te laaten, so sij geen hulp door officieren en scheepsvolk waren betoond, hebbe ook eerste deponent een brief gedateerdt den 24 april laastleden alhier ter rheede van den captain Jan Menkenveld ontfangen met den inhoud so somtijdts de remadoors van de watercano tegens de slaven sitten praaten vooral niet moet toestaan en terdegen uijtsoeking te doen of de slaven werden banggemaakt. Reden op den …  april dien nagt in stilte twee manslaven sonder iemandts weten sijn weggeraakt en des ’s morgens vermist sonder den oorsaak daarvan te weten. So is het gebeurd op den …  april in den voormiddag de watercano met water aan boord komende, ik gesien hebbe de negers uijt de watercano haar eetwaren aan onse slaven voor blaartabacq verruijlden en also deselve nog in handen van de vrij negers was en alvorens gemelde orders bekomen mijn pligt was daarinne te voorsien, nadat ik de slaven, die op de kant van het scheepsboord sittende hadde weggeslagen ben met een boeremecingel in de hand. (Also dat veeltijdts het gebruijk is op een slaafhaalder deselve in handen te hebben om de slaven, so sij malkanderen slaan offte krakelen, hetwelk veeltijdts gebeurd, om se dan te kastijden) ben ik de valreep afgegaan om de tabacq weder te haalen en in de cano gekomen sijnde om de makoeten  te visiteeren, waren drie negers uijt de cano gesprongen en op het uijtspringen van die negers ik sodanig onstelde, dat ik vergeten hadde na de tabacq te sien, ook niet weet waar dat deselve gebleven is, ook gesien een of meer haaijen bij het schip sijnde, een van deselve negers weghaalde en bloed op het water sag drijven, waarop ik van onsteldheijd uijt de cano over in het schip ben gegaan sonder de canonegers geslagen te hebben. Waarop gemelde canonegers met 6 ledige vaten sonder na de andere te willen wagten of na haar fles drank ten eersten na de wal sijn geschept.

Verder verclare ik, 2de deponent, Petrus Couperus, oppermeester op voorn. schip, dat wesende in de kuil om de slaven te verbinden, ik gesien heb den opperstuurman in de cano gaan, nadat hij eerst de slaven die op het scheepsboord saten van deselve dede gaan, doordien geseijt werd alsdat se haar tabacq wederom voor cantjes verruilden, hebbe doe mede overboord gesien de opperstuurman in de cano staan, dat sodra voorn. stuurman de makoeten van gemelde canonegers willende visiteren, drie van deselve overboord sprongen, houdende haar aan de sloepssleeper vast, laggende dat den stuurman soo bedrogen was, want sij wisten dat de stuurman haar in ’t water niet soude nalopen, waarmede sij haarselven verrieden, ook dat haar dikmaals verboden was met de slaven geen omgang te houden en nog veel minder met haar te handelen, waardoor wederom klaar bleek dat sij de tabacq in de cano reets hadde, waarop aanstondts wederom aan mijn verband ben gegaan, maar sodra niet aan deselve besigsijnde of hoorde roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers opgegeten”, waarop wederom overboord hebbe gesien maar niets van de neger als een stuk van de long, die ook van de haaijen werden opgegeten.Verclaerende verders alsdat de stuurman geen hand of vinger aan de negers heeft geroert, veel minder geslagen.

Verder verclare ik, derde deponent, Johannis Coijwijk, dat aan de Bovencust dieverse malen door den captain Jan Menkenveld is belast dat geen vrij negers met de slaven mogte spreken ofte eetwaren verkopen ofte ruijlen, ook de vrij negers verboden om met haare eetwaren onder de slaven te gaan also sij in perijkel van haar leven soude staan en haar goed afgenomen werden en ook sij daar niet nodig hadde, ook dat de slaven niet gepermiteerd was om te koopen en niets en hadde om te betalen, maar wanneer de vrij negers op het halfdek komende veijlig met haar eetwaren sijn soude en den captain dan wel voor de slaven konde koopen, ja ook is het gebeurt alhier onder cantoren dat de vrij negers met vis aan boord komende haar onder de slaven hadde begeven, dewelke de vis afgenomen sijnde, sodanig wierden geslagen, also de slaven op de vrij negers verbitterd sijnde haar leven soude gekost hebben indien er geen onset van den stuurman en het scheepsvolk was geweest, waarop gemelte opperstuurman de vis van de slaven afgenomen en aan den eijgenaar wedergegeven met order van ten eersten in de cano te gaan, gelijk ook geschiede. Verder verclare ook dat terwijl wij alhier met het schip op de rheede leggende door den captain Jan Menkenveld een brief onderteekend aan den opperstuurman Daniël Pruijmelaar gesonden welk gedateerd is op den 24 april laastleden, welke ik in handen gehadt hebbende, waarin gemeld werd so somtijdts de remadoors van de watercano tegens den slaven sitten praaten, den opperstuurman dat vooral niet moet toestaan en terdegen uijtsoeking soude doen of de slaven werden banggemaakt, also op den …  april des ’s morgens is vermist twee manslaaven, die sonder iemandts weten sijn weggeraakt sonder dat mij de oorsaak daarvan bekend is, waarvan door order van den opperstuurman ten eersten rapport aan den captain is gedaan. So is het ook gebeurt op den …  april in den voormiddag, dat de watercano met water aan boord komende en in den cajuijt besig sijnde hoorde roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers,” en ik op het halfdek komende bloed op het water sag drijven en ben doe wederom in de cajuijt gegaan sonder meer gesien te hebben.

Verder verclare ik, vierde deponent, Jan Eward, staande op het scheepsboord om de ledige vaten in de cano te helpen geven, en ik, vijfde deponent, Anthonie Colombo, als sijnde in de sloep opsij van het schip, gesien te hebben de negers uijt de watercano blaartabacq hadde, waarop ook gesien hebbe den opperstuurman na de valreep komende, en op deselve sijnde de negers uijt de cano de tabacq wegwerpte en de grootste neger van haar drie uijt de cano sprong en de stuurman in de cano comende om na de tabacq te soeken, sprongen de twee andere negers uyt de cano, maar hebbe niet gesien dat se door den stuurman sijn geslagen, en is doe een off meer haaijen bij het schip geweest en heeft een van die canonegers weggehaald, waarop sij ten eersten na de wal sijn geschept sonder meer vaten te willen innemen.

Verder verclare ik, sesde deponent, Otto Westman, besig was met ledigen watervaten in de cano te geven, gesien hebbe de slaaven haar tabacq verruijlde en meende den opperstuurman te waarschouwen, dewelke al aan quam gegaan en de slaaven van het scheepsboord afjaagden en den stuurman in de cano gaande waren er drie negers uyt de cano gesprongen, waarvan ook gesien een van de canonegers van een of meer haaijen is weggerukt.

Verder verclare ik, sevende deponent, Jacobus Rankin, staande op het scheepsboord gesien hebbe den opperstuurman in de kuijl gekomen is om de slaven die op het scheepsboord weg te slaan, also sij haar tabacq aan de canonegers verruijlden voor eetwaren en, den stuurman op de valreep sijnde, sprong de groote canoneger van drie uyt de cano en den stuurman in de cano sijnde om de makoeten te visiteeren, sprongen de twee andere negers uyt de cano, waarop een of meer haaijen bij het schip sijnde een van die canonegers weghaalde; hebbe ook niet gesien de canonegers door den stuurman sijn beledigt, veel minder geslagen.

Sluijtende wij ondergeschreven hiermede onse verclaringe, gevende reden van wetenschap hetselve gehoort, gesien, bijgewoond en nog vers in geheugen te hebben als in den text, presenterende nader eedt (is ’t nood).

Actum binnen scheepsboord van gemelt snaauwschip D’Eenigheyd desen …  mey 1762 ter rheede d’Elmina

Was geteekendt Daniël Pruymelaar P. Couperus Johannis Coijwijk Jan Ewardt Beduydt het werk van Anthonie Colombo

 

Weggedreven vaten 12 mei 1762

Nummer 4 Comt verclaringe op het snaauwschip D’Eenigheijdt wegens elf weggedreven ledige aamen op de cust van Guinee Africa 1762

Wij ondergeschreven officieren in dienst der edelachtbare heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburg in Zeeland, bescheiden op het snaauwschip D’ Eenigheijd verclaren ter requisitie van onsen captain Jan Menkenveldt en die het verder soude mogen aangaan, so verclaren wij ondergeschreven officieren op den 5 junij 1762 waren met gemeld schip geankerd ter rheede Chama alwaaren door een sware travaat uijt den oostnoordoosten, ook uijt den oosten, verseld met harde wind en hooge zee wij met voornoemd schip met twee ankers voor de boeg dreven. In welke travaat ook gebeurde twee van ons in dienst hebbende watercanoos sijn omgeslagen, ook weggedreven en ook wederom opgevist, waarbij wij ondergeschreven elf van onse wateraamen hebben verlooren, waarvan door onsen gemelde captain Jan Menkenveld, alsdoe leggende ter rheede D’Elmina, negen watervaten sijn gekogt, also wij deselve niet misschen konde en nodig voor scheepsgebruijk hadden. Sluijtende wij ondergeschreven hiermede onse verclaring, gevende reden van wetenschap als in den text presenteerende nader eed (is ’t nood).

Actum binnen scheepboord van voornoemd snaauwschip D’Eenigheijd desen 12 meij 1762.

(w.g.) opperstuurman Daniël Pruijmelaar onderstuurman J.Schutz derdewaak Adriaan de Puijt

 

Binnenlopen Berbice 25 juni 1762

no 5 Verclaringe op het snaauwschip D’Eenigheijdt wegens het binnenloopen in de revier Berbice, America 1762.

Wij ondergeschreven officieren in dienst der Edel Achtbare dierecteuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburgh in Zeeland, bescheiden op het snaauwschip D’Eenigheijd, verclare ten requisitie van den captain Jan Menkenveld dat wij op den 25 junij 1762 ben gearriveerd voor de cust van America, sodat wij ondergeschreven en dus almede met den gemelte captain Jan Menkenveld hebben beraadslaagt en goedtgevonden om binnen de reviere van de Berbice in te loopen om aldaar eenige van of alle onse slaaven te verkoopen, reden eenige onder onse slaaven swak sijnde, dagelijks komen te overlijden gelijk in het journaal kan werden gesien, andersints wij na Curasouw souden hebben geseijld, vonden mede niet goed om binnen de reviere van Surinamen in te loopen om aldaar slaaven te verkopen, also ons bekend is aldaar scheepen met slaven sullen leggen of dagelijks staan te komen die voor en met ons van de cust van Africa sijn vertrokken, so sij seijden na Surinamen gedestineerd te sijn en na allen schijn de slaaven aldaar tot geringe prijsen sullen werden vercogt, dog bijaldien het gebeurde wij onse slaaven in gemelte reviere de Berbice niet alle vercogte en een restandt quam over te houden, alsdan geresolveerd sijnde om met deselve na Essequebo te verseijlen en aldaar te verkoopen. Sluijtende wij ondergeschreven hiermede onse verclaringe, gevende reden van wetenschap als in den text, presenteerende nader eedt (is ’t nood).

Actum binnen scheepsboordt van voorn. snaauwschip D’Eenigheijd desen 25 junij 1762.

[wg] opperstuurman Daniël Pruijmelaar onderstuurman J. Schutz derdewaak Adriaan de Puijt

 

Leeglopen ankers brandewijn 17 juni 1762

No. 1 Verclaringe van leeggelopen ankers moutbrandewijn op het snaauwschip D’Eenigheijdt 1762.

Wij onderges[chreven] officieren ten dienste der Edelachtbare Heeren directeuren van de Commercie Compagnie tot Middelburgh in Zeeland, bescheiden op het snaauwschip D’Eenigheijdt, verclaren eenpariglijk ter requisitie van onsen captain Jan Menkenveld en die het verder soude mogen aangaan, dat wij officieren hebben geëxamineerd het voorluijk en in hetselve hebbe bevonden den 7 december 1761 een anker moutbrandewijn gemerkt ADP en een halfanker gemerkt KA, dewelke leeggelopen sijn doordien de duijgen gesprongen en voorbij malkanderen geset waaren, alsmede in gemelt voorluijk bevonde hebben leegeloopen te sijn. Den 30 december 1761 een anker gemerkt CVC die mede de duijgen gespronge was, alsook den 29 januari 1762 wederom bevonden leeggelopen te sijn 3 ankers waarvan twee ankers gemerkt ADP en een anker gemerkt CVC. Verder verclaren wij gesamentlijk dat wij op den 15 maart 1762 mede in gemelt voorluijk hebben gevonden een anker gemerkt ADP leeggelopen, en ook andermaal in gemelt voorluijk den 19 april 1762 bevonden den drie en een halfanker als een anker gemerkt KA, een anker gemerkt ADP een anker gemerkt CVC en een halfanker gemerkt KA, dewelke ook waren de duijgen gesprongen en leeggelopen.

Sluijtende wij hiermede onse verclaringe, gevende reden van wetenschap als in den text, presenterende nader eed (is ’t nood)

Actum binnen scheepsboord van gemelt snaauwschip D’Eenigheijdt desen 17 junij 1762

Opperstuurman, Daniël Pruymelaar Onderstuurman, J. Schutz Derdewaack, Adriaan de Puijt

 

Afkeur van de chaloup december 1762

Wij ondergeschreven officieren in dienst der edele heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburgh in Zeeland bescheiden op het snauwschip De Eenigheijd, gecommandeert door den captain Jan Menkenveld, verclaaren eenpariglijk ter requisitie van voorn. captain dat wij onderg[eschrevenen] met gemelte scheepe sijnde in Rio Demmerarij onse scheepschaloep hebben aldaer aan de wal gelaten also deselve ombequaam was meer te kennen dienen door lekkasie, want aan deselve dieversche maalen gerepareert was. Dog alles tevergeefs. Vonden ook niet raadsaam een ondigte chaloep binnen het scheepsboord in te nemen, welke beter was tot brandhout, waervan wij reets van voorsien sijnde ook omdat wij onderg[eschrevenen] op ons retour stonden na Patria.

Aldus gedaen en geresolveert binnen scheepsboordt van bovengemelte schepe desen …  december anno 1762

Opperstuurman, Daniël Pruymelaar Onderstuurman, J. Schutz Derdewaek, Adriaan de Puijt

 

Weggelopen matrozen 21 december 1762

Verclaeringe van den weggelopene Anthonie Colombo & Allonse Madroe anno 1762

Wij ondergeschreven officieren, in dienst van de edele heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburg in Zeeland bescheiden op het snauwschip D’Eenigheijd, verclaeren eenpariglijk dat op dingsdagh den 16 november anno 1762, leggende met gemelde schip geankerd in de revier Rio Demmerarij, des ’smorgens sijn aan de wal gesonden om in het bosch brandhout te hakken vier van onse in scheepsdienst sijnde matroosen, waeronder was Anthonie Colombo & Allonse Madroe, welke des ’savondts niet zijn aen boord gekomen, maer verstaen hebbende van de twee teruggekomene mannen gemelde Anthonie Colombo & Allonse Madroe uijt haer werk sijn gescheiden sonder te weten waer sij beijde waren gegaen. En na verloop van eenige dagen na dato, sijnde op sondag den 28 november laastleden, is gemelde Allonse Madroe weder aen scheepsboord gekomen, declareerde van sijne medemakker niet te weten waer den denselven gebleven is, also sij beijde bij nagten in ’t bosch malkanderen sijn verdwaeld. En nadat onsen capiteijn door den heer directeur-generael over de geoctroijeerde colonie Essequebo & anexce revieren van dien etc. wierd aengesegd bij vindinge ofte terugkomste van gemelde twee matroosen aen ons scheepsboord, wij deselve weder mede na het vaderlandt soude nemen, want geen schelm in ’t land mogte blijven, so hebben wij ondergeschreven goedgevonden gemelde Allonse Madroe binnen ons scheepsboord te houden om de reijse te helpen volbrengen en denselven comdemneeren wij in desen alle sijne maendgelden geduurende de reis verdiend verbeurd te hebben & voor weglooper te boek te stellen en alleenlijk sal genieten de scheepskost sonder iets meer volgens het Nederlands Zeeregtplaccaet van koning Filips nr. 78, articulen 1&2.

Aldus gedaen & gepasseerd binnen scheepsboord van gemeld snauwschip D’Eenigheijd, desen 21 december anno 1762.

(w.g.) captain Jan Menkenveld opperstuurman Daniël Pruijmelaar onderstuurman J. Schütz derdewaek Adriaan de Puijt bootsman Pieter Piers


Zeeuws Archief, Archief van de MCC, inv.nr. 735.3
Transcriptie gemaakt door Paleografie in Zeeland (PaiZ)
Middelburg, 2013