Over dit project

Brieven van de kapitein

Brieven van de kapitein

 

Brieven van kapitein Jan Menkenveld, gezagvoerder van het snauwschip De Eenigheyt van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) op de reis naar West-Indië in 1761-1763, aan de directeuren van de MCC in Middelburg

[1e brief 2 oktober 1761]

[adres]

Weledele grootachtbaere heeren, d’heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie tot Middelburg in Zeelandia

In ’t Commercie Compagnie snaauwschip De Eenigheid capteijn Jan Menkenveld, in zee geloopen aan de tonne den 2 october 1761 ontfangen 3 october

In het weledele Commercie Compagnieschip De Eenigheijdt dezen 2 october 1761

Weledele grootachtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

In hoope dese uweledele grootachtbaere beneffens zeer hoog geëerde familliën in die gewensche staat van gesondheijd sal aantreffen als waarin ik mij door de goddelijke goedheijd bevinde, hetgeene mij altoos zeer aangenaam zal zijn te vernemen, dese diendt principaal uweledele grootachtbaere bekent te maken dat ik op gisterenmorgen omtrent half zeven uur hebbe anker geligt en onder seijl gegaan, passeerden ten agt uuren de stad Vlissingen en omtrent elf uuren quamen door stilte ten anker bij de galg van Vlissingen en de wind liep heen en weer als van het zuydoost tot zuydwest en mede n[oord]west met stilte. En ben van dese morgen ten half thien uuren van daar onder zeijl gegaan, hebbe tot mijn medemakker capteijn Gerret Boos, die van Vlissingen af quam.

Wil hoope en bidde dat den Almagtigen tot onse voorgenomene reijze Zijn seegen sal gelieven te verleenen opdat wij, in Sijn naam beginnende, hetselve ook tot Zijn eer en grootmakinge mogen voltrekken benevens uweledele grootachtbaere en famillie toe te wenschen alle heijl en segeningen van den Heere God van boven gelijk ik bidde dat dit en nog een reeks van volgende jaaren uweledele grootachtbaere mogen zijn en blijven tot jaaren van vreugde, hoopende hierinne van den Almagtigen te zullen werden verhoort.

Wetende uweledele grootachtbaere niets van aanbelang te schrijven als ware aan de tonne toen de loots van boord is gegaan. En hebbe den matroos Anthonij Battram niet aan boord. De gesteldheijd van het gantsche scheepsvolk is Godt zij gedankt nog alle gesondt.

Waarmede blijve, na minsame groetenisse aan uweledele grootachtbaere en famillie en onder Godes heijlige protexie bevoolen te hebben, soo betuijgen met alle hoogagting en schuldige eerbiet te zijn

weledele grootachtbaere heeren dierecteuren,

uedele dienstwilligen en onderdanigen dienaar Jan Menkenveld

 

[2e brief 1 januari 1762] Copie

[adres]

In het Commercie Compagnie snaauwschip D’Eenigheijdt desen eersten januarie 1762 ter rheede Groot Baza

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

Vermits den aanvang van een nieuw jaar waarin wij ons door de goedheijd Godts bevinde diend dese maar volgens mijn pligt uedele achtbaere en famillie tot den ingang van hetselve te gratuleeren met seer hertelijke wenschingen dat den oppermagt uedele achtbaere en famillie daarin gelieve te bekroonen met lijdelijke en geestelijke segeningen en dat dit jaar mag werden agtervolgd van nog veele die uedele achtbaere niet minder ten nutte mogen sijn opdat wij gesamentlijk leven mogen tot eer van onsen schepper en eijndelijk opgenomen werden in d’euwige geluksaligheijd, alles uijt loutere genade om het zoenbloed van den gekruijsten Heijland, in welkers veilige hoede ik uedele achtbaere en famillie gelijk mijselfs aanbevolen late.

Een geruijmen tijd d’eer niet gehad hebbende aan uedel achtbaere en te schrijven bij gebrek van nodige materie, hetgeen wel anders te wenschen was, maar men kan de tijden niet veranderen, nadat wij den 2e october laatsleden met een ZZO wind in zee gelopen, ben den 8 dito het Canaal gepasseerd, waren op de NB van 48°50′ langte 8°39′ cregen een swaren storm die tot den 19 dito op de NB van 44°31′ aanhield (elf dagen) waarvan wij vijf agtereeneenvolgende dagen voor enkel de stormfock, ook voor top en takel, en ses dagen voor gereefde onderzeijls hebben gelegen met sware buijen en hooge zee die de glazen en blinden in de cajuijt in stukken hebben geslagen sodat wij veel water in de cajuijt en constabelscamer cregen en destadig pompten om de pomp lens te houden, verlooren ook onse onderspies aan stuurboord. Den 23 dito passeerden wij Caap Ortogaal en de storm begon af te nemen en hebben sedert die tijd mooij weer, ook dieverse malen stilte gehadt welke de reden is van een lange uijtreijze. Den 7 december ben aan Caap Monte ten anker gekomen, hebbe ook alhier aan de cust in een goeden welstand aangetroffen den capteijn Adriaan Sap van Vlissingen, commanderende het schip D’Anthonie Eeuwout, dewelke den 14 dito na Angola is vertrokken. Ook is den 22 december alhier aan Rio Jonktie gearriveerd capteijn Meijer van Amsterdam, voerende het fregatschip De Guineeze Vrienden, zijnde mede een slaafhaalder, maar hebbe geen van mijne nakomende confraters vernomen dog ben deselve alle moment verwagtende, hebbe tot nog toe maar elf slaven in het schip, dewelke bedragen eenen somma van sevenhonderteenenseventig guldens vijf stuijvers, sijnde seer weijnig slaaven, alzoo ik gewoond was op andere reijzen aan deze plaatsen comende, 25 à 30 slaven in te hebben, soude wel resolveeren om de bovencust te verlaten maar mijn bovencustgoederen houden mij op, sodat ik denke nog wel twee maanden hier te vertoeven om mijn bovencustgoederen te vernegotiëeren en dan na de Goudcust af te seijlen en mij aldaar niet wel bevindende dan na beneden Capo, also hier verscheijde Engelsche scheepen, bestaande in fregatten, snaauwen, berken en booten negotiëeren, sodat ik op alle plaatsen Engelsche vinden leggen off komen, ben ook genootsaakt de slaven alhier 14 à 15 guldens het stuk meerder te betalen als op vorige reijs en ook als andere capteijnen se betaalen, also mijne kleene kruijdvaten die hier nodig voor gebruijk sijn en de blaauw salempourus mijns bedunken vrij wat hoog komd te staan, also ik in den jare 1758, doe het cruijd deur was, een 6 lb. cruijdvaaijtjes niet meer kosten als 2½ gulden, al waar het dat het cruijd tegenswoordig op een prijs van 50 guldens de hondert lb. was, so soude 6 lb. cruijd niet meer kosten als drie guldens en, het lege vaaijtje op 10 stuijvers gereekend, was het samen 3½ gulden en sijn mij nu aangereekend tot 4 guldens 18 stuijvers, welk ook te veel verscheeld na de prijs van de 36 lb. cruijdvaten also die op een behoorlijke prijs staan. Wat aangaat de blaauwe salempourus: in den jare 1754 was mede het panewerk deur, costen de salempourus niet meer als 17 gulden de hoogste prijs en is mij nu aangerekend op 28¼ gulden en op vorige reijsen 13 à 14½ gulden en also ik wel weet dat bij mijne presentie in ’t vaderlandt hetselve niet meer als 13 à 14 guldens is vercogt bij de compagnie en ordinaire cooplieden, sodat ik niet en twijfele of dit beijde sijn groote abuijsen also dat mijn carga alleen van de blaauwe salempourus over de 600 guldens te hoog komd, sodat uedele achtbaere niet behoeft te verwonderen over de groote van mijne carga, hadde wel gewenst bij het afdebuceren die faute ofte deuurte mij voor oogen was gekomen, also ik niet en weet ofte hetselve een faute veroorsaakt ofte niet, maar moet mij na sulke prijsen in het koopen van de slaaven reguleeren, sodat dit de deuurte van de slaven verwekt also de salempourus mede van mijn bovencustgoederen is en al waar het ik de salempourus aan de Goudkust in slaven konde geven, so soude voor hetselve niet meer als 10 engelsch aan de makelaars konnen rekenen, also aldaar een gulden vaderlands prijs niet meer als een engelsch gereekend werd. Wat aangaat mijn andere cargasoengoederen, staan tot behoorlijke prijsen, sullen??? ook bij andere scheepen geweest daar de salempourus die luijden niet meer kosten als 13 à 13½ gulden.

Verder hebbe uedele achtbaere niet meer te melden als alleen sedert mijn vertrek uijt het vaderland tot alhier aan de cust hebbe een doode van mijn scheeps[volck] genaamt Roeloff Sieverts, gebooren tot Breeswijk in Noordwegen, dewelke de gantsche uijtreijse siekelijk heeft geweest, overleden den 24 dec. 1761 ter rheede Kleen Basa.

Voor het overige ben, God sij gedankt, benevens mijn officieren en matroosen nog alle gesond soals ik wensch dese uedele achtbaere en famillie mag aantreffen en sal uedele achtbaere bij nader occasie de omstandigheeden van mijne reijs bekendmaken.

Waarmede blijve na minsame groetenisse en uedele achtbaere en famillie onder Godes heijlige protexcie bevolen te hebben, so betuijge met alle eerbiet te sijn,

weledele achtbaere heeren dierecteuren mijn heeren

uw dienstwillige dienaar Jan Menkenveld

 

[3e brief 1 mei 1762]

[adres]

In ’t Commercie Compagnie snaauwschip D’Eenigheid capiteijn Jan Menkenveld leggende ter rheede van d’Elmina den 1 meij 1762 ontvangen 6 september

In het Commercie Compagnie snaauwschip D’Eenigheijd, desen 1ste meij 1762 ter rheede d’Elmina

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

Mijn laaste aan uedele achtbaere was gedateert den eersten januarie 1762. Volgens inleggende copie ter rheede Groot Basa met inhebbende elf slaaven, alwaar wij den 3 dito ben vertrokken en langst de cust genegotieerd, so syn wij den 9 februarie aan Caap Lahoe ten anker gekomen met eenhondert slaaven. Vonden geankerd leggen den scheepe genaamdt Jacoba Maria, gecommandeert door den capteijn David Soloni van Vlissingen, die den 11 dito na beneden vertrok. Den 20 dito quam bij ons ten anker het fregatschip De Guineesche Vrienden, capteijn A. Meijer, die wij den 22 dito in een goeden welstand hebbe gelaten en vertrokken na Axim, alwaar wij den 5 maart met 277 slaven op de rheede quamen. Den 21 maart vertrokken wij van Axim met 288 slaaven, negotieerden langs de cantooren, arriveerden den 12 april met 305 slaaven op de rheede d’Elmina, vonden hier op de rheede ten anker leggen het fregatschip De Publicola, gecommandeert door den capteijn Jacob van Bel van Rotterdam, die alhier om slaven gedestineerd was. Sagen dan capteijn David Soloni aan Caap Cors op de Engelsche rheede leggen, welke beijde scheepen van hier na Suriname sullen vertrekken, meede zeijlrheede leggen.

Wij nemen hier water en brandhoudt in en slaan het restand van waatervaaten op. Hebbe ook eenige milie gekogt. Alhier is de tijding van capteijn Den Hollander, Casteleijn en Hermans, dewelke aan de bovencust waren. De slaaven sijn alhier op een prijs van 10 à 11 en de goederen worden alhier in goud, minder als vaderlandse prijsen verkogt, ja selfs de cooplieden alhier verkoopen de bajutapauts, negatepauts, chellous, blaauw guinees en catoenen voor 12½ guldens aan de negers.

De ankers drank van hetselve en komd anders niet vandaage als door de Engelsche, die veel panewerk en drank uijtbrengen. Het cruijd is mede niet willig; werd ook nabij vaderlands geld verkogt. Het geweer is alhier nog het beste van al getrokken.

Na de alwijse en de wonderbare schikkinge des Alderhoogsten onder afbiddinge en inwagtinge van Sijne dierbare segeninge met een getal van 319 slaaven na America, te weten levendige slaven, vertrokken den 2en meij, hebbe 7 doode slaven. De ingenegotieerde slaaven sijn ten getalle van 326 coppen en de olijphandtstanden is 3.611 lb. en 322 lb. crevel, hebbe ook nog eenige cargasoengoederen overig, die onverkogt sijn. Sal uedele achtbaere bij mijn arrivement in de West-Indiën, dat God geve, dog wat plaats ik aldaar aandoen sal, weet ik nog niet. Sal dan uedele achtbaere een rekening-courand toesenden benevens de omstandigheeden van de reijs bekentmaken, also het mij door mijn vertrek tegenswoordig onmogelijk is.

Sedert mijn vertrek uijt het vaderland hebbe in alles drie dooden van mijn scheepsvolk soals uedele achtbaere hierinne suld bevinden als Roelof Sievarts, geboortig tot Breeswijk in Noordwegen, overleden den 24 december 1761 ter rheede Kleen Basa, en den bootsmansmaat Hans Cramer van Coppenhage, die den eersten januarie 1762 des ’s nagts is overboord gevallen en verdronken, en den 22 februari 1762 met de boot de tijding bekomen, dewelke uijt negotieeren was geweest, alsdat den matroos Maarten Cappel van Vlissingen, in deselve geweest sijnde, is verdronken.

Voor het overige hebbe uedele achtbaere niets van aanbelangd te melden als alleen dat ik benevens mijn officieren en maatroosen nog in een goede welstand bevinde soals ik hoope dese uedele achtbaere en famillie mag aantreffen hetgeen mij seer aangenaam is te vernemen.

Waarmede blijve na minsame groetenisse en na uedele achtbaere en famillie onder Godes heilige protexcie bevolen te hebben, soo teekene met alle eerbiet

weledele achtbaere heeren directeuren mijn heeren

ued. u dienaar Jan Menkenveld

 

[4e brief 2 mei 1762]

Copie In ’t Commercie Compagnie snaauwschip D’Eenigheijd desen 2 meij 1762 ter rheede d’Elmina

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

Mijn laaste aan uedele achtbaere was gedateerd den eersten januarie 1762, volgens inleggende copie ter rheede Groot Basa met inhebbende elf slaven alwaar wij den 3 dito ben vertrokken en langst de cust genegotieerd. So sijn wij den 9 februarie aan Caap Lahoe ten anker gekomen met eenhondert slaaven, vonden hier leggen het snaauwschip De Jacoba Maria, gecommandeert door den captain David Soloni van Vlissingen die den 11 dito na beneden vertrok. Den 20 dito quam bij ons ten anker het fregatschip De Guineese Vrinden, capteijn A. Meijer. Den 22 dito vertrokken wij van hier met 272 slaven, hebbe gemelde captain Meijer aldaar in een goeden welstand gelaten. Den 5en maart quamen wij ten anker met 274 slaven op de rheede Axim, alwaar wij den 21 dito vertrokken met 288 slaven en langst de cantoren genegotieerd te hebben. So sijn wij den 12 april met 305 slaven geankerd ter rheede d’Elmina, namen hier water en brandhout in en sloegen schooven op. Vonden hier ook leggen het fregatschip De Publicola, gecommandeert door den captain Jacob van Bel van Rotterdam, die alhier om slaven gedestineerd was. Ook kwam hier het snaauwschip De Jacoba Maria, captain David Soloni van Vlissingen, welke beijde mede zeijlreede waren. Hier was ook tijding van captain Den Hollander, Casteleijn, en captain Hermans dat die aan de bovencust waren.

Na de alwijse en de wonderbaere schikkinge des Alderhoogsten onder afbiddinge en inwagtinge van Sijne dierbaere zegeningen, sijn wij op dato vertrokken na de cust van America met 319 coppen levendige slaven, hebbe 7 doode slaven, hetwelk ten getalle is van 326 ingenegotieerde slaven en de ingenegotieerde olijphandtstanden sijn 3.611 lb. en 322 lb. crevellen, samen 3.933 lb. Hebbe ook nog eenige cargasoengoederen overig doordien de negotie alhier dodelijk is door alle de Engelsche goederen en ook den oorlog die de negers met malkanderen alhier te lande hebben, sodat er weijnig goud diep uijt het land kan komen.

Hoope uedele achtbaere bij mijn arrivement in de West-Indiesch (dat God geve) de verder omstandigheden van mijne reijs bekendmaken, benevens een rekening-courand van de carga toe te senden, dog wat plaats ik aandoen sal is mij nog onbekendt.

Verder weet ik uedele achtbaere niets meer te melden als sedert mijn vertrek uijt het vaderland tot heeden hebbe in alles drie dooden van mijn scheeps- volck soals uedele achtbaere hierinne suld bevinden, als Roelof Sieverts, geboortig tot Breeswijk in Noordwegen, overleden den 24 december 1761 ter rheede Groot Basa, en den bootsmansmaat Hans Cramer van Coppenhage, die den eersten januarie 1762 des ’s nachts is overboord gevallen en verdronken, en den 22 februarie 1762 met de boot de tijding bekomen, dewelke uijt negotieeren was geweest, alsdat den matroos Maarten Cappel, in deselve sijnde, geboortig van Vlissingen, is verdronken. Voor het overige ben, God sij gedankt, benevens mijn officieren en scheepsvolk nog alle in een goede welstand, soals ik wensch dese uedele achtbaere en famillie mag aantreffen.

Waarmede blijve na minsame groetenisse en na uedele achtbaere en famillie onder Godes heilige protexcie bevolen te hebben, so betuijge te sijn

weledele achtbaere heeren dierecteuren mijn heeren

uedele dienstwillige dienaar Jan Menkenveld

 

[5e brief 6 juli 1762]

[adres] Berbice den 6 julij 1762 Capiteijn Jan Menkenveld op ’t schip De Eenigheid Ontfangen 12 september 1762

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

Mijn laaste aan uedele achtbaere was gedateert den 2 meij laastleden volgens inleggende copie aan de cust van Africa alwaar wij vandaan den 8 meij sijn vertrokken met 319 coppen levendige slaaven, sodat wij aldaar ses dagen langer hebbe doorgebragt als wel mijn gedagten geweest heeft, reden mijn bood geladen met water op de paalen van het hoofd d’Elmina heeft vastgeseten en geen watercanoos konde bekomen, also bij het schip aldaar op de reede een geval gebeurd is door een neger uijt de watercano dewelke buijten de cano in het water gesprongen sijnde door een off meerder haaijen is weggerukt, alwaar verclaringe door mijn officieren en scheepsvolk is van gegeven benevens den eed is afgelegd in handen van den heer dierecteur-generaal, sodat ik het restand van mijn water met de boot mogte haalen. Sedert mijn vertrek van de cust van Africa tot hier is niets van aanbelang voorgevallen als hebbe twee dooden: den oppertimmerman genaamd Paulus Christiaan Kempe, geboortig tot Hamborg, overleden den 10 meij 1762, en Jacobus Duijnkerke, geboortig tot Aardenburgh, overlede den 26 meij 1762. Was van gedagten geweest om met mijne slaaven na Curasouw te seijlen, maar mijn water alsmede mijn provisie voor de slaaven hebbe sulks niet toegelaten om hetselve te ondernemen, sodat wij de eerste haven voor de beste hebbe gekosen, sodat mijn deursteek is agt weken en drie dagen. Soude in de revier van Suriname wel binnengelopen hebbe maar nademaal mij bekend was aldaar scheepen met slaaven sullen sijn en ook dagelijks staan te komen die voor en met ons van de cust van Africa sijn vertrokken, so sij seijden na Surinamen gedestineerd te sijn, en van gedagten ben de slaven aldaar tot geringe prijsen sullen werden verkogt, hebbe ook ten eersten bij mijn aankomst alhier in de revier per expresse geschreven aan den heer secretaris Spoor binnen Essequebo met versoek om te mogen weten wegens den aftrek en prijsen der slaaven aldaar en bijaldien de slaven aldaar hooger van prijsen sijn als alhier sal dan met den eersten met een restand na Essequebo vertrekken.

Hiernevens bekomd uedele achtbaere de copie van voorgaande brief benevens een rekening-courand van de cust van Africa en een verclaring van amonitie dewelke aldaar is opgeslagen.

Mijn aankomst alhier is met 299 coppen levendige slaven, het getal der doode slaven is in alles 27 dooden.

Sal uedele achtbaere bij nader occasie de verder omstandigheden van mijne reijse bekendtmaken benevens een rekening-courand, venduelijst en wissels alsdan toesenden, sal binnen 8 à 10 dagen alhier vendue van slaven houden.

Vorder hebbe uedele achtbaere niet van aanbelang te schrijven alsdat ik benevens mijn officieren en scheepsvolk nog een volmaakte welstand door des Heeren dierbaeren segen geniete soals ik hoope en wensche dese uedele achtbaere en famillie mag aantreffen hetgeen mij althoos aangenaam sal sijn te vernemen.

Waarmede blijve na minsame groetenisse en uedele achtbaere onder Godes heilige protexcie bevolen te hebben, so betuijge met alle eerbiet te sijn,

weledele achtbaere heeren dierecteuren ende mijn heeren

Uedele dienstwillige dienaar Jan Menkenveld

Berbice, desen 6 julii 1762

P.S. Edele achtbaere heeren, So aanstondts bij mijn arrivement in de revier lag hier een schip welke op heeden na het vaderland vertrok, blijve als vooren.

 

[6e brief 5 augustus 1762]

[adres] In ’t Commercie Compagnie snaauwschip De Eenigheid, capteijn Jan Menkenveld den 5 augustus 1762 zeijlende na Essequebo ontfangen 7 november 1762

Aan de weledele achtbaere heeren mijn heeren de heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie tot Middelburgh in Zeelandt per het schip De Willem Zeelandus capteijn Claas Matthijssen D.G.G. in salvo

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie [in marge]: 150 slaven [***] Berbice voor ƒ 37.736 zuyver ƒ 36.437:12:- door een [***] 243 [***]

Mijn Heeren,

Mijn laaste aan uedele achtbaere. is geweest per captain Rolwagen in de revier Rio Berbice, dog versoeke uedele achtbaere excuse also de occasie nu niet presenteerd daarvan copie te senden. Hebbe alhier in Rio Berbice eenhondertenvijftig slaven per vendue alsook uijt den hand vercogt en daarvan gemaakt eene somme van sevenendertigduijsend sevenhondertensesendertich guldens, de onkosten daarop belopen sijn twaalfhondertenachtenveertig guldens en acht stuijvers, blijft suijver sesendertichduijsend- vierhondertensevenentachtig guldens twaalf stuijvers, en also de slaven alhier op een lage prijs waren, hoewel ik de beste nog overig hebbe ten getalle van eenhondertvierenveertich coppen, so ben geresolveerd alsook heden onder seijl na Essequebo, also ik tijding hebbe deselve daar beter getrokken sijn, so hebbe mijn pligt geoordeeld uedele achtbaere daarvan kennis te geven met het schip genaamd Willem Zeelandus, welke ik ontmoete buijten de bank Essequebo en na het vaderland ging. Sal uedele achtbaere bij nader occasie schrijven alsook venduelijst en nodige papieren toesenden. Hebbe procuratie gemaakt op den heer Abraham Wijs, venduemeester in Berbice, om de wisselbrieven voor uwedele achtbaere in te vorderen en ook toe te senden met het eerst van daar vertrekkende schip volgens sijn edele handsch???.

Voor het overige ben, God sij gedankt, benevens mijn officieren en scheepsvolk nog alle gesond soals ik hoope dese uweledele achtbaere en famillie mag aantreffen.

Waarmede blijve na minsame groetenisse en weledele achtbaere en famillie onder Godes heilige protexcie bevolen te hebben soo betuijge te sijn,

weledele achtbaere heeren dierecteuren mijn heeren

uedele dienstwillige dienaar Jan Menkenveld

In uedele achtbaerre bodem D’ Eenigheid desen 5 augustus anno 1762

 

[7e brief 27 augustus 1762]

[adres] Rio Essequebo den 27 augustus 1762 Jan Menkenveld ontfangen 15 november [?] 1762

Weledele achtbaere heeren directeuren van de Commercie Compagnie

Mijne heeren,

Vinde mij verpligt uweledele achtbaere te adviseeren mijn behouden arrivement alhier in Essequebo, hetwelk is geweest den 5 augustus, en nae 14 daegen in de rivier geleegen hebbende vendue gehouden van 121 coppen slaven, dewelke monteeren volgens inleggende lijst de somma van vierenvijftigduijsendt tweehondert en tseeventig guldens, zegge ƒ 54.270 Hollands courant.

Daarenboven nog uyt de hand verkogt 22 stux dito voor eene somma van seevenduysend neegenhondertvijffentseeventig guldens, zegge ƒ 7.975, sijnde de geheele somma zoo van de slaeven op vendue als uyt de hand hier in Essequebo tweeëntsestigduysend tweehondertvijffenveertig guldens, zegge in allen ƒ 62.245.

In Rio Berbice hebbe op vendue verkogt 142 coppen, dewelke monteeren ook volgens inleggende lijst de somma van vyffendertigduijsendt tweehondertvyffensestig guldens ende aldaar uijt de hand verkogt 8 stux, bedragende de somma van tweeduijsend vierhonderteenentseeventig guldens, zegge ƒ 2.471, is tezaemen seevenendertigduijsend seevenhondertsesendertig guldens zoo op vendue als uyt de hand, zegge ƒ 37.736 daarbij uyt Rio Essequebo ƒ 62.245 zijnde voor 293 koppen ƒ 99.981

Inleggende hebben uwelede achtbaere te ontfangen: 1. de conditiën ende voorwaarden der verkogte slaeven in Rio Essequebo; 2. copie van den briev uijt Essequebo; 3. reekening-courant aan uwelede achtbaere van de cust; 4. lijst der geremitteerde wisselbrieven aan uwelede achtbaere neffens 15 stux wissels bedragende ƒ 6.548:17:14; 5. copie van obligatie van Abraham Wijs, venduemeester in Rio Berbice; 6. copie van brieve uijt Rio Berbice; 7. copie van 6 geleende draaijbassen aan den weledel en gestrenge heer Wolfert Simon van Hogenheim, gouverneur-generaal over de geoctroijeerde colonie Berbice etc. [***]. Wensche uweledele achtbaere alles wel moogen ontfangen.

Zal de eere hebben per eerstvertrekkende schip van hier uweledele achtbaere de reekening-courant-generaal te zenden, ook mijn uyterste devoir aanwenden zoo ras moogelijk dat mijn schip zoo stijffgelaeden dat daarmede capabel ben om te zijlen om van hier te vertrekken, zoude wel mijn gantsche laeding kunnen krijgen maar de exoorbitante kosten laeten niet toe om daarop te leggen, daarenboven hebbe het ongeluk dat mijn oppertimmerman verlooren en nog 6 sieke in de cooij leggen heb, daaronder mijn ondertimmerman ook begreepen, en aan mijn [schip] waaraan de boegspriet gekraekt de ezelshoofden verrot [?] zijn, hebbe ook zooveel werk dat genoodtzaakt ben om neegers zien te krijgen die het calvateren ende het voorengemelt in behoorlijk onder te maeken.

Hoope de Heere mijn zal helpen om schielijk van hier te repatrieeren.

Verders niets largeerende dat uwedele achtbaere attentie zoude meriteeren, zoo hebbe de eer mij in uwedele achtbaere protectie gerecommandeert te hebben en ben met waere hoogachting,

weledele achtbaere heeren, mijne heeren

uwedele achtbaere onderdanige en getrouwe dienaar Jan Menkenveld

Rio Essequebo, den 27 augustus 1762

 

[8e brief 24 november 1762]

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

Vermits heeden zeijlrheede legt het fregatschip D’Hoop, gecommandeerd door den captain Jan Baak, om met den eersten van hier nae het vaderland te retoureeren, so vinde mij verpligt aan uweledele achtbaere per dese kennis te geven van uweledele achtbaere (thans onder mijn commnando hebbende) bodem, waermede wij uijt Rio Essequebo ben vertrokken den 28 october laastleden met tweeëntagtigen inhebbende oxhooffden zuijker en negen sakken coffijboonen na Rio Demmerarij, alwaar wij den eersten november sijn gearriveerd om het restand van onse lading in te nemen, wende alle mogelijke vlijdt aan tot mijn retour en in verwagtinge van des Heeren dierbaeren zegen, hoope in de helft van de aanstaande maand van hier nae het vaderland te retourneeren.

Hiernevens bekomd uweledele achtbaeren: 1. copie van briev uijt Rio Essequebo gedateerd den 27 augustus anno 1762; 2. copie van de conditiën en voorwaerden der verkogte slaeven in Rio Essequebo; 3. lijst der geremitteerde wisselbrieven aan uweledele achtbaere benevens 15 stuxsz wissels welke monteeren volgens bijgaande lijst eene somme van sesduijzend vijffhondertagtenveertig guldens, seventhien stuuvers en veerthien penningen. Wat het manefest en rekening-courand aanbelangd is mij onmogelijk heeden aan uweledele achtbaere toe te senden, reden door de opgepropte besigheeden den heer Spoors onmogelijk was met mij aff te rekenen en ook ik alle de zuijker niet hebbe. Heeden inhebbende ladinge bestaat in eenhondertdrieënvijfftigen oxhooffden zuijker en vijff vaten en eenendertig coffijboonen.

Hoopende uweledele achtbaere benevens uweledele achtbaere gerespecteerde famillien een goeden welstand mag genieten als waarin ik mij benevens mijn officieren en volk bevinden.

Voor het overige wete uweledele achtbaere niets van aanbelang te berigten alsdat alhier in dese revier nog gearriveerd is het schip Spreeuwenburg, captain Jan le Chair van Vlissingen, na mijn gissing met driehondert en in de twintigh slaaven, waarvoor ik denke sijn edele gemaakt heeft segge ses- à sevenduijzend guldens. Ook is alhier behouden gearriveerd het schip genaamt Het Hoff Ramsburgh, captain Makkens.

Hiermede sluijtende so hebbe d’eer uweledele achtbaere ook uweledele achtbaere famillie minsaam te groeten en in de bescherminge des Alderhoogsten bevele, teekene met eerbiet te zijn

weledele achtbaere heeren directeuren mijn heeren

uwedele onderdanige en gehoorsaame dienaar Jan Menkenveld

Rio Essequebo, den 24 november anno 1762.

 

[9e brief 18 februari 1763]

[adres] In ’t Commercie Compagnies snaauwschip D’Eenigheid, captain Jan Menkenveld, leggende te Pleijmouth den 18 februarij 1763 Ontfangen 28 dito.

Aan de weledele achtbaere heeren mijn heeren d’heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stadt Middelburgh in Zeeland Per adresse van [***] Herman en John Berens, Londen den 22 februarii 1763

Weledele achtbaere heeren directeuren van de Commercie Compagnie

Mijne heeren,

Mijn laaste aan uweledele achtbaere was gedateerd den 24 november 1762 uijt Rio Essequebo per captain Jan Baak. Wil hoope uweledele achtbaere deselve suld ontfangen hebben, so diend dese tot bekendmaking van het arrivement van captain R. Robberts en captain C. Different, welke beijde van Middelburgh agt à thien dagen voor mijn retour uijt Rio Demmerarij in Essequebo behouden sijn aangekomen. Wij sijn den 18 december 1762 in zee gelopen, passeerden den 26 dito het eijland Barbados en den 31 dito, sijnde op de NB van 17°3′ langte 316°42′, preijden aldaer het snauwschip De Princes Carolina, gevoerd door den captain Claas Carsten Kuijper, komende van Bourdaux en gedestineerd na Sint Eustatius.

Den 30 januari laastleden op de NB van 43°38′ langte 349°8′ hadden een sware storm, dewelke des ’s morgens met aanbreken van den dageraat begon uijt den ZZO à OtN en hand voor hand begon aan te nemen, sodat wij onse luijken schalkte. Hadden een geruijmen tijd voor het grootstagzeijl bijgelegen met hooge zee en in de platvoetwagt is er een van onse drie-lb-stukken canon van de zee die geweldig overquamen uijt het rampaart geslagen en overboordt geraakt. Kregen veel water in het ruijm bij de pompen, sodat wij den heelen nagt met de twee pompen hebben moeten pompen. Resolveerden om voor de wind te lensen, maar konden het schip niet voor de wind krijgen, wat moeijte wij aanwenden, was alles tevergeefs, mogte het grootstagzeijl neerhaalen en laten het schip voor top en takel leggen en op Gods genade drijven met een sware storm uijt ’t NNW à NW. ’s Morgens hadden doe een afnemende coelte dog somtijds sware buijen van regen, wind, hagel, sneeuw en sterke weerligt.

Hebbende ook geduurende de tehuijsreijzen sedert dat wij het eijlandt Barbados gepasseert sijn geen stilte, maar althoos sware winden gehad, sodat wij meest voor onderzeijl en met twee reven in de marzeijlen hebben geseijld, totdat wij eijndelijk door Godes zeegen den 13 februari in het Canaal quamen, so diend dese verder om uwedele achtbaere bekend te maken mijn behouden arrivement (met uwedele achtbaere bodem) alhier in de haven van Plijmouth. De reden waarvan wij alhier binnen gelopen sijn, is dat wij in den nagt tusschen den 14 en 15 februari laastleden, nadat wij verscheide malen voor de onderzeijlen over en weer hadden gewend, op lager wal geraakte, kennende nog over de eene nog over de andere boeg van de wal afleggen. Door schraale wind en swaren storm dreven sterk na de wal. Met aanbreken van den dag bevonden ons tusschen Plijmouth en den vuurthooren van den Meeuwensteen, resolveerden met mijn officieren het nodig was de eerste haven voor de beste nemen om behouden te sijn, terwijl het al storm was die aan de lugt te sien was. Ook sijn met ons alhier 7 Engelsche scheepen binnengeseijld. Wij deden vier schooten om een loots, dewelke mij alhier in de Oostcoffer heeft gebragt. Vinden hier ook leggen het fregatschip De Spion, captain J. Jonker, laastkomende van St. Eustatius en gedestineerd na Rotterdam. Hier legt ook captain Coenraad de Wolff, soals ik verneem is die man ongelukkig met sijn siek volk en heeft een langte tehuijsreijs tot hier gehad. Hoope onder inwagting van des Heeren dierbaeren zegen binnen 8 à 10 dagen mijn reijs te vervorderen om met de volle maan tehuijs te wesen.

Wil hooope uwedele achtbaere benevens uwedele achtbaere familje een volmaakte welstand mag genieten, als waarin ik mij benevens mijn officieren en volk bevinde, hetgeene mij althoos aangenaam sal sijn te vernemen.

Hiermede sluijtende, hebbe d’eer uwedele achtbaere en uweledele achtbaere familjen minsaam te groeten en onder Godes heilige protexcie bevelen.

weledele achtbaere heeren, mijn heeren,

uwedele achtbaere dienstwillige, onderdanige en gehoorsame dienaar Jan Menkenveld

Plijmouth Desen 18 februarij anno 1762 [lees 1763]

P.S. Mijn heeren, hier komen dagelijks veel Engelsche scheepen binnen met tijding dat al 2 Engelsche scheepen gebleven sijn, ook is hedenmorgen 2 scheepen binnengekomen waaronder een snaauw is, welke toebehoorende den heer [D*** ***] [***] Middelburg welke haar groote masten verlooren hebbe.

 

[10e brief 25 februari 1763]

[adres] Jan Menckenveld, leggende in Pleymouth den 25 februarij 1763 ontfangen 7 maart

Aan de weledele achtbaere heeren mijne heeren, d’heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stadt Middelburgh in Zeeland

Weledele achtbaere heeren, directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburgh in Zeeland.

Mijne heeren,

Hoope uweledele achtbaere benevens uweledele achtbaere familje met het aantreffen van dese een volmaakte welstand mag genieten, als waarin ik mij benevens mijn officieren en scheepsvolk bevinde, so diend dese als per advis uweledele achtbaere bekend te maken dat door mij voor rekeningh van uweledele achtbaere een wisselbriev is getrokken op den heer Barents tot London, groot agtenveertigh ponden sterlling off vijffhondertagtenveertig guldens Hollants courant, sijnde soveel alhier betaeld moet werden voor vuur, hanker- en havengeld, soals uweledele achtbaere bij mijn arrivement uijt particuliere rekeningh-courand suld bevinde.

Wat mijn vertrek van hier aanbelangd kan alsnog hetselve niet vast bepaalen, wenschste wel hoe eerder hoe liever van hier te retourneeren, dog de occasie nog niet presenteerd, vermits wij dagelijks zuijd- en zuijdoostewinden hebben, ook somtijds een halve dag dat de wind aan ’t westen is, maar houd geen stand, hebbe ook nog dagelijks ruijg weer, hoewel ’t saisoen sulks medebrengd.

Hier leggen ook verscheide Hollandse scheepen, welke op haar retour staan, dog ik sal niet na deselve wagten, maar sal sodra de windt aan ’t westen is en standhoud, al waar het maar noordwest, in zee lopen om mijn reijs te vervorderen, also mijn volk wederom wat frisser is als bij mijn arrivement alhier, hoewel niet sieck geweest zijn, maar door kouwde en onrust afgemat en daarbij geen kleeding over ’t lighaam, waar sij nu van voorsien zijn, tegens een kleene kruijstogt soude kennen bestaan, hoewel ik voorspoed hoope.

Twijfele niet off uweledele achtbaere suld mijne missive gedateerd 18 februari laastleden ontfangen hebbe, waervan uweledele achtbaere geen copie hiernevens bekomd, alzo de post alhier geen brieven onder covert ontfangt.

Wete uweledele achtbaere niets meer van aanbelang te melden, als minsame groetenisse aan uweledele achtbaere en familje, so hebbe d’eer mij in uweledele achtbaere protexcie gerecommandeert te hebben en ben met ware agtingh,

weledele achtbaere heeren mijne heeren,

uweledele achtbaere onderdanige en gehoorsame dienaar Jan Merkenveld

Plijmouth, desen 25 februarii 1763

 

[11e brief 8 maart 1763]

[adres] Schip de Eenigheid, captain Jan Menkenveld, leggende te Pleymouth den 8 maart 1763 ontfangen 21 dito Aan de weledele achtbaere heeren d’heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stadt Middelburgh in Zeeland

Plijmouth den 8 maart anno 1763

Aan de weledele achtbaere heeren directeuren van de Commercie Compagnie der stad Middelburgh in Zeeland.

Mijn heeren,

Gebruijke de vrijheijd uweledele achtbaere bij dese missive te communiceren dat ik op den 5 maart laastleden des ’s morgens ben in zee gelopen, alsook het schip De Spion, captain J. Jonker, benevens eenige Engelsche scheepen. Hadden de wind zuijdoost, ook zuijdwest en ONO, dog hebbe tot mijn leedwesen mijn reijs niet kennen vervorderen, also ik met stilte en contrariewind niet boven den hoek van Goudstard  konde leggen, sodat wij alle die uijtgeseijld waren des avondts wederom nabinnen sijn gekomen. Legge nu met mijn schip binnen in de Westcoffer.

Uweledele achtbaere kennen versekert wesen dat sodra de occasie presenteerd ik mijn uijterste devoir sal aanwenden om mijn reijs op het spoedigst voort te setten en te retourneeren. Wil wenschen dat den Almagtigen ons voor- en agtertogt belieft te wesen en ons brengen in de haven van begeerte.

Hoope dat uweledele achtbaere mijne missive gedateerd 25 februari in een goeden welstand sullen aangetroffen hebbe, waarin gemeld hebbe de welstand van mijn volk en schip, soals voor tegenswoordige ik met mijn officieren en scheepsvolk door de onverdiende genade en goedheijd Gods thans bevinde.

Weet aan uweledele achtbaere heeren niets te melden dat uweledele aandagt meriteerd als hebbe nog een wisselbriev groot thien goude guinees voor uweledele achtbaere rekening getrokken op den heer Barents tot London, also ik nieuwe stengewindrepen en eenige nodige kleenigheeden voor het schip gekogt hebbe. Konden mijn stengen met de oude repen niet meer op off neer krijgen.

Waarmede mij bevele in uweledele achtbaere heeren haar protexcie na uweledele achtbaere benevens hoogaansienlijke familje minsaam groete en alvorens in Godes heijlige hoede te hebben aanbevolen, so teekene mij eerbiet,

weledele achtbaere heeren,

Uweledele achtbaere onderdanige en gehoorsame dienaar Jan Menkenveld


Zeeuws Archief, Archief van de MCC,  inv.nr. 376
Transcriptie gemaakt door Paleografie in Zeeland (PaiZ)
Middelburg, 2013