Close

Aankomst in West-Indië

Brief kapitein

Berbice den 6 julij 1762

Capiteijn Jan Menkenveld op ’t schip De Eenigheid

Weledele achtbaere heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie

Mijn heeren,

Mijn laaste aan uedele achtbaere was gedateert den 2 meij laastleden volgens inleggende copie aan de cust van Africa alwaar wij vandaan den 8 meij sijn vertrokken met 319 coppen levendige slaaven,

sodat wij aldaar ses dagen langer hebbe doorgebragt als wel mijn gedagten geweest heeft, reden mijn bood geladen met water op de paalen van het hoofd Elmina CastleGhanad’Elmina heeft vastgeseten en geen watercanoos konde bekomen, also bij het schip aldaar op de reede een geval gebeurd is door een neger uijt de watercano dewelke buijten de cano in het water gesprongen sijnde door een off meerder haaijen is weggerukt, alwaar verclaringe door mijn officieren en scheepsvolk is van gegeven benevens den eed is afgelegd in handen van den heer dierecteur-generaal, sodat ik het restand van mijn water met de boot mogte haalen.

Sedert mijn vertrek van de cust van Africa tot hier is niets van aanbelang voorgevallen als hebbe twee dooden: den oppertimmerman genaamd Paulus Christiaan Kempe, geboortig tot Hamborg, overleden den 10 meij 1762, en Jacobus Duijnkerke, geboortig tot Aardenburgh, overlede den 26 meij 1762.

Was van gedagten geweest om met mijne slaaven na Curasouw te seijlen, maar mijn water alsmede mijn provisie voor de slaaven hebbe sulks niet toegelaten om hetselve te ondernemen, sodat wij de eerste haven voor de beste hebbe gekosen, sodat mijn deursteek is agt weken en drie dagen.

Soude in de revier van Suriname wel binnengelopen hebbe maar nademaal mij bekend was aldaar scheepen met slaaven sullen sijn en ook dagelijks staan te komen die voor en met ons van de cust van Africa sijn vertrokken, so sij seijden na Surinamen gedestineerd te sijn, en van gedagten ben de slaven aldaar tot geringe prijsen sullen werden verkogt,

hebbe ook ten eersten bij mijn aankomst rivier van Berbice, Guyanaalhier in de revier per expresse geschreven aan den heer secretaris Spoor binnen GuyanaEssequebo met versoek om te mogen weten wegens den aftrek en prijsen der slaaven aldaar en bijaldien de slaven aldaar hooger van prijsen sijn als alhier sal dan met den eersten met een restand na Essequebo vertrekken.

Hiernevens bekomd uedele achtbaere de copie van voorgaande brief benevens een rekening-courand van de cust van Africa en een verclaring van amonitie dewelke aldaar is opgeslagen.

Mijn aankomst alhier is met 299 coppen levendige slaven, het getal der doode slaven is in alles 27 dooden.

Sal uedele achtbaere bij nader occasie de verder omstandigheden van mijne reijse bekendtmaken benevens een rekening-courand, venduelijst en wissels alsdan toesenden, sal binnen 8 à 10 dagen alhier vendue van slaven houden.

Vorder hebbe uedele achtbaere niet van aanbelang te schrijven alsdat ik benevens mijn officieren en scheepsvolk nog een volmaakte welstand door des Heeren dierbaeren segen geniete soals ik hoope en wensche dese uedele achtbaere en famillie mag aantreffen hetgeen mij althoos aangenaam sal sijn te vernemen.

Waarmede blijve na minsame groetenisse en uedele achtbaere onder Godes heilige protexcie bevolen te hebben,

so betuijge met alle eerbiet te sijn,

weledele achtbaere heeren dierecteuren

ende mijn heeren

Uedele dienstwillige dienaar

Jan Menkenveld

P.S. Edele achtbaere heeren,

So aanstondts bij mijn arrivement in de revier lag hier een schip welke op heeden na het vaderland vertrok, blijve als vooren.