Close

Opgegeten door een haai

Verklaring scheepsraad

Wij ondergeschreven officieren en matroosen, Daniël Pruijmelaar, Petrus Couperus, Johannis Coijwijk Jan Eward, Anthonie Colombo, Otto Westman en Jacobus Rankin, alle ten dienste der Ed. Commercie Compagnie deser stad Middelburgh in Zeeland bescheiden op het snaauwschip D’Eenigheijd, verclaren ter requisitie van onsen captain Jan Menkenveld en die het verder soude mogen aangaan:

So verclare ik, eerste deponent, Daniël Pruymelaar, dat mij aan de Bovencust door den voornoemde captain Jan Menkenveld is verboden geen canonegers met onse inhebbende slaven te laten praaten, also wij de negertaal soveel niet magtig sijnde om te kennen weten wat tusschen haar gepasseerd werd, ook niet toe te laten haare eetbaere ware ofte andere goederen aan onse slaven te verkopen of te verruijlen om alle voorvallen tusschen de vrij negers en onse slaven voor te komen. Ja selfs is het gebeurd, dat de vrij negers, schoon deselve verscheide malen gewaarschouwd waren, met vis en andere eetwaren bij de slaven gekomen sijnde, hetselve door de slaven sijn afgenomen en dan sodanig in periijkel gestaan hebbe haar leven daarbij te laaten, so sij geen hulp door officieren en scheepsvolk waren betoond,

hebbe ook eerste deponent een brief gedateerdt den 24 april laastleden alhier ter rheede van den captain Jan Menkenveld ontfangen met den inhoud so somtijdts de remadoors van de watercano tegens de slaven sitten praaten vooral niet moet toestaan en terdegen uijtsoeking te doen of de slaven werden banggemaakt. Reden op den … april dien nagt in stilte twee manslaven sonder iemandts weten sijn weggeraakt en des ’s morgens vermist sonder den oorsaak daarvan te weten.

So is het gebeurd op den … april in den voormiddag de watercano met water aan boord komende, ik gesien hebbe de negers uijt de watercano haar eetwaren aan onse slaven voor blaartabacq verruijlden en also deselve nog in handen van de vrij negers was en alvorens gemelde orders bekomen mijn pligt was daarinne te voorsien,

nadat ik de slaven, die op de kant van het scheepsboord sittende hadde weggeslagen ben met een boeremecingel in de hand. (Also dat veeltijdts het gebruijk is op een slaafhaalder deselve in handen te hebben om de slaven, so sij malkanderen slaan offte krakelen, hetwelk veeltijdts gebeurd, om se dan te kastijden)

ben ik de valreep afgegaan om de tabacq weder te haalen en in de cano gekomen sijnde om de mandenmakoeten te visiteeren, waren drie negers uijt de cano gesprongen en op het uijtspringen van die negers ik sodanig onstelde, dat ik vergeten hadde na de tabacq te sien, ook niet weet waar dat deselve gebleven is, ook gesien een of meer haaijen bij het schip sijnde, een van deselve negers weghaalde en bloed op het water sag drijven, waarop ik van onsteldheijd uijt de cano over in het schip ben gegaan sonder de canonegers geslagen te hebben. Waarop gemelde canonegers met 6 ledige vaten sonder na de andere te willen wagten of na haar fles drank ten eersten na de wal sijn geschept.

Verder verclare ik, 2de deponent, Petrus Couperus, oppermeester op voorn. schip, dat wesende in het kuildekde kuil om de slaven te verbinden, ik gesien heb den opperstuurman in de cano gaan, nadat hij eerst de slaven die op het scheepsboord saten van deselve dede gaan, doordien geseijt werd alsdat se haar tabacq wederom voor cantjes verruilden, hebbe doe mede overboord gesien de opperstuurman in de cano staan, dat sodra voorn. stuurman de mandenmakoeten van gemelde canonegers willende visiteren, drie van deselve overboord sprongen, houdende haar aan de sloepssleeper vast, laggende dat den stuurman soo bedrogen was, want sij wisten dat de stuurman haar in ’t water niet soude nalopen, waarmede sij haarselven verrieden, ook dat haar dikmaals verboden was met de slaven geen omgang te houden en nog veel minder met haar te handelen, waardoor wederom klaar bleek dat sij de tabacq in de cano reets hadde,

waarop aanstondts wederom aan mijn verband ben gegaan, maar sodra niet aan deselve besigsijnde of hoorde roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers opgegeten”, waarop wederom overboord hebbe gesien maar niets van de neger als een stuk van de long, die ook van de haaijen werden opgegeten. Verclaerende verders alsdat de stuurman geen hand of vinger aan de negers heeft geroert, veel minder geslagen.

Verder verclare ik, derde deponent, Johannis Coijwijk, dat aan de Bovencust dieverse malen door den captain Jan Menkenveld is belast dat geen vrij negers met de slaven mogte spreken ofte eetwaren verkopen ofte ruijlen, ook de vrij negers verboden om met haare eetwaren onder de slaven te gaan also sij in perijkel van haar leven soude staan en haar goed afgenomen werden en ook sij daar niet nodig hadde, ook dat de slaven niet gepermiteerd was om te koopen en niets en hadde om te betalen,

maar wanneer de vrij negers op het halfdek komende veijlig met haar eetwaren sijn soude en den captain dan wel voor de slaven konde koopen, ja ook is het gebeurt alhier onder cantoren dat de vrij negers met vis aan boord komende haar onder de slaven hadde begeven, dewelke de vis afgenomen sijnde, sodanig wierden geslagen, also de slaven op de vrij negers verbitterd sijnde haar leven soude gekost hebben indien er geen onset van den stuurman en het scheepsvolk was geweest, waarop gemelte opperstuurman de vis van de slaven afgenomen en aan den eijgenaar wedergegeven met order van ten eersten in de cano te gaan, gelijk ook geschiede.

Verder verclare ook dat terwijl wij alhier met het schip op de rheede leggende door den captain Jan Menkenveld een brief onderteekend aan den opperstuurman Daniël Pruijmelaar gesonden welk gedateerd is op den 24 april laastleden, welke ik in handen gehadt hebbende, waarin gemeld werd so somtijdts de remadoors van de watercano tegens den slaven sitten praaten, den opperstuurman dat vooral niet moet toestaan en terdegen uijtsoeking soude doen of de slaven werden banggemaakt, also op den … april des ’s morgens is vermist twee manslaaven, die sonder iemandts weten sijn weggeraakt sonder dat mij de oorsaak daarvan bekend is, waarvan door order van den opperstuurman ten eersten rapport aan den captain is gedaan.

So is het ook gebeurt op den … april in den voormiddag, dat de watercano met water aan boord komende en in den cajuijt besig sijnde hoorde roepen: “Daar heeft een haaij een van de negers,” en ik op het halfdek komende bloed op het water sag drijven en ben doe wederom in de cajuijt gegaan sonder meer gesien te hebben.

Verder verclare ik, vierde deponent, Jan Eward, staande op het scheepsboord om de ledige vaten in de cano te helpen geven, en ik, vijfde deponent, Anthonie Colombo, als sijnde in de sloep opsij van het schip, gesien te hebben de negers uijt de watercano blaartabacq hadde, waarop ook gesien hebbe den opperstuurman na de valreep komende, en op deselve sijnde de negers uijt de cano de tabacq wegwerpte en de grootste neger van haar drie uijt de cano sprong en de stuurman in de cano comende om na de tabacq te soeken, sprongen de twee andere negers uyt de cano, maar hebbe niet gesien dat se door den stuurman sijn geslagen, en is doe een off meer haaijen bij het schip geweest en heeft een van die canonegers weggehaald, waarop sij ten eersten na de wal sijn geschept sonder meer vaten te willen innemen.

Verder verclare ik, sesde deponent, Otto Westman, besig was met ledigen watervaten in de cano te geven, gesien hebbe de slaaven haar tabacq verruijlde en meende den opperstuurman te waarschouwen, dewelke al aan quam gegaan en de slaaven van het scheepsboord afjaagden en den stuurman in de cano gaande waren er drie negers uyt de cano gesprongen, waarvan ook gesien een van de canonegers van een of meer haaijen is weggerukt.

Verder verclare ik, sevende deponent, Jacobus Rankin, staande op het scheepsboord gesien hebbe den opperstuurman in de kuijl gekomen is om de slaven die op het scheepsboord weg te slaan, also sij haar tabacq aan de canonegers verruijlden voor eetwaren en, den stuurman op de valreep sijnde, sprong de groote canoneger van drie uyt de cano en den stuurman in de cano sijnde om de makoeten te visiteeren, sprongen de twee andere negers uyt de cano, waarop een of meer haaijen bij het schip sijnde een van die canonegers weghaalde; hebbe ook niet gesien de canonegers door den stuurman sijn beledigt, veel minder geslagen.

Sluijtende wij ondergeschreven hiermede onse verclaringe, gevende reden van wetenschap hetselve gehoort, gesien, bijgewoond en nog vers in geheugen te hebben als in den text, presenterende nader eedt (is ’t nood).

Actum binnen scheepsboord van gemelt snaauwschip D’Eenigheyd desen … mey 1762 ter rheede Elmina CastleGhanad’Elmina

Was geteekendt,

Daniël Pruymelaar

P. Couperus

Johannis Coijwijk

Jan Ewardt

Beduydt + het werk van Anthonie Colombo