Ik, ondergeschrevene Abraham Wijs, venduemeester, verclaere bij ende door desen wel en deugdelijk schuldig te sijn aan de weledele heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie te Middelburgh in Zeeland de somma van ƒ 34.348:8:0, spruijtende uijt het saldo van sekere rekeningh-courand met captain Jan Menkenveld, voerende het schip D’Eenigheijd, gehad ende gehouden wegens den verkoop in publicque vendutie van 142 negros slaaven, so mans, wijven, jongens als meijsjes, op den 21 en 22 julij 1762, te weten
- het netto provenu van voormelde slaaven bedraagd ƒ 35.265:0:0
- aff voor 2½ percent landgelden ƒ 881:12:0
ƒ 34.383:8:0
- aff voor rondsenden der venduebrieven ƒ 25:0:0
- alsmede voor viermaal omtrommelen ƒ 10:0:0
ƒ 35:0:0
blijft den opgemelde somma van ƒ 34.348:8:0
welke somma van vierendertighduijsend driehondertenachtenveertigh guldens en acht stuijvers Hollands courant geld ik, ondergeschevene, aanneme ende belove per eerstvertrekkende schip van hier te sullen remitteren aan welgemelde weledele heeren directeuren van de Commercie Compagnie te Middelburgh in Zeeland, in prima wisselbrieven aan haer weledelens ordere te betalen tot Amsterdam, en dan nogh de seconde wisselbrieven van de gedaghte primaar als vooren te senden met het eerstdaaraanvolgende schip, voorts de tertiairs hier bij mij te houwden tot nadere ordere van hooghgemelde weledele heeren, mits dat opgenoemde weledele heeren dierecteuren van de Commercie Compagnie te Middelburgh in Zeeland mij behoorlijk advijs van den ontfangst laten toekomen met quitantie op eene van de drie eensluijdende hiervan gemaakt te stellen, in welk geval de twee andere van geener waarde sullen sijn en sal ik voor de wissels aanspraekelijk zijn een jaar en ses weeken en langer niet.
Berbice, desen 27 julij 1762
buijten mijne prejuditie bijaldien er binnen den ses weeken naer den verkoop slaaven dewelkens de slaepsiekte offte de vallende siekte gekreegen hebben, mij weederom worden gebracht.
Abraham Wijs.
Obligatie van d’heer Abraham de Wijs, groot ƒ 34.348:8:0