N. 33
Een vrouslaaf klaagde mij een dag of ses voor haar doot pijn in de buik te hebben, gaf aan haar ’t pijnstillersannodijna en ’s anderdaags ’t rabarberpoederpulvis rhei, waarop weder heel scheen wel te wesen, gaf aan haar daaraanvolgende dat ’t alcoholisch aftreksel van saffraan, aloë en mirre volgens Paracelsuselixer proprietatis et absintabsinthio, waarop sij den 18 dito aan den afgang quam met een considerabele menigte maden manen quijtgerakende, alsmede een worm, niet dikker als een draad gaarn, wel 3 vaam1 vaam = 6 voet (170 cm)vademen lang, kreeg daarop flautens en klaagde over sterke pijn, deed mijn uitterste pligt om haar in ’t leven te behouden maar dewijl bejaart zijnde en al dikmaals onpasselijk geweest hebbende, sijnde een van ons eerst ingekochte slaven, had op ’t schip ook voor enige weken twee venerische zwerenbubo veneris gehadt, overleed op den voornoemden maant den 19 dato, sijnde de dag op dewelke alle ons slaven verkogt wierden.