Middelburgse Commercie Compagnie

Leven aan boord

Aan boord golden regels voor orde en tucht. De rangen en taken aan boord lagen vast, evenals de dagindeling. De kapitein had een belangrijke rol. Zijn wil was wet. Dat was niet voor niets. Het was een absolute voorwaarde om een schip – al dan niet geladen met honderden tegen hun wil opgesloten mensen – over de oceaan te sturen.

Rangen aan boord

De bemanning van de Eenigheid bestond bij de aanmonstering uit 37 koppen. De rangen aan boord waren:

1. Kapitein
2. Opperstuurman
3. Onderstuurman
4. Derdewaak
5. Oppermeester
6. Ondermeester
7. Oppertimmerman
8. Ondertimmerman
9. Bootsman
10. Bootsmansmaat en zeilmaker
11. Opperkuiper
12. Onderkuiper
13. Kok
14. Korporaal (wapensmid)
15. – 32. Matroos
33. – 34. Oploper
35. – 37. Jongen

De kapitein was heer en meester op zijn schip. De eerste 4 bemanningsleden waren de (opper) officieren. Zij vormden samen de scheepsraad, die door de kapitein werd belegd in het geval van een te nemen besluit of af te leggen verklaring. Bij zaken die het hele scheepsvolk betrof, hoorde hier ook de bootsman bij.

Na de opperofficieren kwamen de onderofficieren bestaande uit de oppertimmerman tot en met de korporaal (nr 7 t/m 14 in het bovenstaande overzicht).
De volgende in rang waren de matrozen, in geval van de Eenigheid 16 mannen. Daarna kwamen de oplopers. Oploper is de Zeeuwse verbastering van hooplopers. Dit waren matrozen zonder enige ervaring. De laagsten in rang aan boord waren de jongens. De matrozen, oplopers en jongens werden ‘het volk’ genoemd. De bootsman had de leiding over dit scheepsvolk.

Scheepswerk – taken van de opvarenden

Het leven aan boord voor de bemanning was hard en vaak gevaarlijk. Op het schip zelf was genoeg te doen voor de matrozen, ook zonder de handel aan land. Er viel altijd wel iets te repareren of schoon te maken, zeilen moesten worden uitgezet of juist ingenomen, en er moest 24 uur per dag de wacht worden gehouden.

  • De kapitein was de gezagvoerder. Gewoonlijk hield de kapitein het logboek bij, maar niet van alle kapiteins zijn de logboeken bewaard gebleven. In het geval van de 3e reis van de Eenigheid is het behouden exemplaar van de hand van de opperstuurman. In het logboek werden de koers, weersomstandigheden, reparaties aan boord en de handelsactiviteiten beknopt vermeld. De kapitein moest behalve een goed zeeman een goed koopman zijn. Evenals de opperstuurman speelde hij een belangrijke rol bij het cargazoen of de handelsgoederen. Van beide mannen werd verwacht dat zij gezamenlijk aan het einde van elke dag alle transacties in het negotieboek of scheepshandelsboek bijhielden en bespraken.
  • De opperstuurman was de eerste verantwoordelijke voor de navigatie. Bij afwezigheid van de schipper had de opperstuurman het bevel. De opperstuurman was ook verantwoordelijk voor de lading en het stouwen van de goederen in het ruim.
  • De onderstuurman was de tweede stuurman en de tweede verantwoordelijke voor de navigatie.
  • De derdewaak was de derde stuurman en als derde verantwoordelijk voor de navigatie.
  • De onderstuurlieden hielden toezicht op de zeilen.
  • Aan boord van de Eenigheid was niemand met de titel ‘konstabel’. Deze functie werd meestal door de onderstuurman of de derdewaak waargenomen. De konstabel (kanonnier) droeg zorg voor geschut en munitie. Het schip de Eenigheid was bewapend met 10 kanonnen (6 drieponders en 4 tweeponders) en 6 staartstukken. Als de kanonnen niet gebruikt werden moest hij zorgen dat ze stevig vastgebonden waren en niet tijdens een storm konden gaan rollen. Hij moest het kruit keren en de vaten heen en weer rollen om te voorkomen dat het kruit ging klonteren. Hij was ook verantwoordelijk voor de handwapens aan boord en de munitie. In de geweerkist in de kajuit van de Eenigheid lagen 16 handgeweren, 12 pistolen, 16 houwers (zwaarden) en 6 donderbussen.
  • De oppermeester of chirurgijn was belast met de medische zorg aan boord. Hij werd bijgestaan door de ondermeester.
  • De oppertimmerman is de eerste verantwoordelijke timmerman. Hij had de zorg voor het onderhoud van het schip, de boten en de sloepen. Hij werd bijgestaan door de ondertimmerman. Zij moesten masten en ander rondhout kunnen vervaardigen.
  • De bootsman was een onderofficier. Hij hield toezicht op het staande en lopende want van het schip, met name op dat van de grote mast. Het want is het touwwerk van het schip. Staand want is vast touwwerk dat de masten ondersteunt. Lopend want is los touwwerk. De bootsman had de bootsmansmaat en alle matrozen onder zich.
  • De bootsmansmaat stond de bootsman bij. In het geval van de Eenigheid combineerde hij deze functie met die van zeilmaker. De zeilmaker moest gescheurde of beschadigde zeilen repareren. Ook diende hij nieuwe zeilen te kunnen maken.
  • De opperkuiper hield toezicht op het openen van de tonnen en vaten.
  • Samen met de onderkuiper zette de opperkuiper aan de kust van West-Afrika de watervaten in elkaar – in het logboek vermeld als ‘sloegen de schooven op’. Deze tonnen voor drinkwater waren als bouwpakketten aan boord gekomen.
  • Aan boord van de Eenigheid was niemand met de titel ‘bottelier’. Deze functie kan zijn waargenomen door uiteenlopende opvarenden: zoals de onderstuurman, de derdewaak, de bootsman of de kuiper. De bottelier hield zich bezig met de distributie van voedsel en drank. Hij moest dagelijks proviand aan de kok leveren. De bottelier moest de kapitein op de hoogte houden van de voorraad.
  • De kok moest de gehele bemanning van voeding voorzien. Hij moest zowel voor de officieren als het scheepsvolk koken. Het is onduidelijk welke rol hij speelde bij de bereiding van het eten voor de gevangen Afrikanen. Voor de Afrikanen werd een aparte slavenkombuis gebouwd.
  • De korporaal of (wapen)smid moest zorgdragen voor de goede staat van de kleine schiet- en handwapens.
  • Tot de taken van de matroos, of bootsgezel, behoorden: waak- en roergang; laden en lossen; reinigen, teren en kalfaten van het schip; af- en aanslaan van de zeilen. Matrozen zijn de helpers van de onderofficieren.
  • De oploper, Zeeuws voor hooploper, was een matroos in lage rang, een ongeoefende matroos. Oplopers zijn de helpers van de matrozen.
  • De laagste rang aan boord was die van jongen. Jongens zijn jonger dan 17 jaar en verrichten allerlei karweitjes aan boord.
  • Eén of meerdere opvarenden van de Eenigheid zal de functie van ‘tamboer’ hebben vervuld. De tamboer gaf signalen bij de wisseling van de wacht en wanneer een vaartuig van boord voer, aan land kwam of van andere schepen aan boord kwam. Aan boord van de Eenigheid waren twee trommels.

Bron: ‘taken van de opvarenden’ www.vocsite.nl, database VOC-Opvarenden.

Godsdienst

Godsdienst speelde een belangrijke rol in de MCC: in uiteenlopende archiefstukken zijn veelvuldig godsdienstige vermeldingen opgenomen. Deze tonen in alles een zekere afhankelijkheid van Gods genade en welwillendheid. Misstanden aan boord werden veelal vanuit een christelijk oogpunt beoordeeld. Christelijke normen en waarden gaven het leven aan boord vorm.

In tegenstelling tot de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) stelde de MCC geen opvarenden aan die zich speciaal met de geestelijke zorg bezighielden. Toch droeg de MCC weldegelijk zorg voor de geestelijke verzorging van de bemanningen.

Zo was het eerste artikel in de instructie van de kapitein gericht op het houden van twee gebedsbijeenkomsten per dag. Godslastering werd niet getolereerd. Het gebed werd ’s ochtends en ’s avonds gehouden, en werd geleid door de kapitein. De voltallige bemanning diende hierbij aanwezig te zijn. Wie niet present was of zich misdroeg, betaalde een boete. In de artikelbrief van de reis van de Eenigheid is de boete vastgesteld op 6 stuivers, bestemd voor de ‘zeevarende armen’.

De scheepsinventaris van de Eenigheid vermeldt onder kajuitsgoederen een bijbel, het boek ‘Christelijke Zeevaart’ en psalmboekjes. De ‘Christelijke Zeevaart’ was een preken-, gebeden- en gezangenboekje speciaal voor zeelieden. Er bestonden twee boeken die onder deze titel bekend waren: het omstreeks 1760 verouderde ‘De Groote Christelyke Zeevaert’ of ‘De Godvreezende zeeman of Nieuwe Christelycke Zeevaert’.

De MCC organiseerde gebedsbijeenkomsten, maar geen begrafenissen. Begrafenissen en daarbij horende gebruiken – zoals het lossen van een kanonschot – werden uit de erfenis van de overleden opvarende betaald.

Religie definieerde dus de morele leefregels aan boord en gaf een houvast en kader voor de opvarenden in de (soms) voor hun onbekend omgeving, ver weg van huis.

Bron: Koster, S., ‘God zij geloofd voor de behouden vaart’, De rol van godsdienst aan boord van de slavenschepen van de Middelburgse Commercie Compagnie 1730-1807’ (Leiden/Borssele 2013).

Wachtlopen

De bemanning werd ingedeeld in wachten. Een wacht duurde vier uur of acht glazen. Een ‘glas’ was een zandloper van een half uur. Aan boord van d’Eenigheid waren vijf half-uur glazen en één vier-uur glas aanwezig.

00:00 – 04:00 uur: hondenwacht
04:00 – 08:00 uur: dagwacht
08:00 – 12:00 uur: voormiddagwacht
12:00 – 16:00 uur: namiddagwacht
16:00 – 20:00 uur: platvoetwacht
20:00 – 24:00 uur: eerste wacht

Er waren zes wachten van ieder vier uur lang. De platvoetwacht (tussen 16:00 en 20:00) werd opgedeeld in twee wachten van twee uur, zodat iedereen tijd had om te eten.

Maaltijden

De bemanningsleden kregen twee keer per dag te eten. Zij dronken voornamelijk wijn en bier. De matrozen aten gewoonlijk uit bakken, terwijl de officieren beschikten over borden en bestek in de kajuit.

Het botteliersboek met alle levensmiddelen of ‘victualie’ aan boord is niet bewaard gebleven van de 3e reis van de Eenigheid. Wel is een aantal overzichten met diverse goederen aanwezig. Op een ervan is te lezen dat voor de reis – begroot op 20 maanden – was ingeslagen: brood, bloem, gort, verschillende soorten erwten, bonen, rundvlees, ham, spek, stokvis, verschillende soorten kaas, zout, verschillende soorten boter, olie, pruimen, rozijnen, suiker, mosterdzaad, koffiebonen, zwarte peper, nootmuskaat, kruidnagels, foelie, kaneel, brandewijn, jenever, rode en witte wijn, azijn en verschillende soorten bier. Verder kon het menu worden aangevuld met verse vis; de scheepsinventaris vermeldt 50 vishaken onder de kajuitsgoederen.

Ook voor de slaven, de gevangenen die in West-Afrika aan boord werden gebracht, zijn alvast levensmiddelen ingeslagen: 200 zakken gort à 60 kilo (volgens Middelburgs gewicht), 280 zakken bonen ‘Rysselaarsbonen’ en 2 aamen ‘oudt vleesch voor de slaaven’.