In het logboek van de Eenigheid legde opperstuurman Daniël Pruijmelaar uitgebreid gegevens over de navigatie en positiebepaling vast. Een allesbepalende factor was de wind.
Windkracht
De windkracht werd aan boord van schepen uit de Republiek deels aangegeven met het benoemen van de, op dat moment, maximale hoeveelheid bij te zetten zeilen. Bijna de helft van alle uitdrukkingen die betrekking hebben op de windkracht bevatten de naam van een specifiek zeil. Dankzij deze beschrijving van de gevoerde zeilen kan een windkracht uit het verleden vrij nauwkeurig worden omgerekend naar de tegenwoordig gebruikte windkracht op de schaal van Beaufort.
Windkracht op de schaal van Beaufort – Uitwerking op zee
Omschrijvingen in het logboek
Windkracht 0 – Zee als een spiegel
Windstil, Doodstil, Stil
Windkracht 1 – Kleine golfjes
Briesje, Frisse koelte, Flauwe koelte, Lichte koelte, Labber luchtje, Labber koelte, Slappe koelte
Windkracht 2 – Kleine korte golven
Lichte bovenbramzeilskoelte, Koelte, Labber bramzeilskoelte, Labber koelte, Zwakke koelte, Gemene koelte
Windkracht 3 – Golftoppen beginnen te breken; wat schuim verschijnt
Bramzeilskoelte, Lichte bramzeilskoelte, Flauwe bramzeilskoelte
Windkracht 4 – Langer wordende golven; meer schuim
Stijve bramzeilskoelte, Frisse marszeilskoelte, Marszeilskoelte, Frisse marszeilskoelte
Windkracht 5 – Matige, langere golven met vele schuimkoppen
Gereefde marszeilskoelte, Dubbel gereefde bramzeilskoelte, Stijve marszeilskoelte
Windkracht 6 – Vorming van grotere golven; veel kammen met wit schuim; stuifwater
Dubbel gereefde marszeilskoelte, Stijve koelte, Stijve gereefde marszeilskoelte
Windkracht 7 – Het witte schuim ontwikkelt zich tot strepen in de richting van de wind
Harde wind
Windkracht 8 – Matig hoge golven; randen van de kammen van de golven beginnen te breken
Onderzeilskoelte
Windkracht 9 – Hoge golven; kammen van de golven krullen en rollen; veel stuifwater
Dicht gereefde marszeilskoelte, Gereefde onderzeilskoelte
Windkracht 10 – Zeer hoge golven; het zeeoppervlak ziet er wit uit
Dicht gereefde onderzeilskoelte, Storm, Zware storm
Windkracht 11 – Buitengewoon hoge golven; zee bedekt met lange witte schuimstrepen
(moderne omschrijving: zeer zware storm)
Windkracht 12 – Lucht is gevuld met schuim en stuifwater
(moderne omschrijving: orkaan)
Overige aanduidingen in het logboek:
- Top en takel. Wanneer het schip ‘voor top en takel’ ligt, is de storm zo zwaar dat er geen enkel zeil kan worden gevoerd. De windkracht is dan 10, 11 of 12 op de schaal van Beaufort.
- Travaat. Een travaat is een korte hevige windvlaag met stortregen. Het komt van het Portugese ’travados’, dat “stormachtige winden aan de kust van Guinea” betekent. (Guinea aan de kust van West-Afrika). Een travaat kan gepaard gaan met donder en bliksem.
bronnen:
- García-Herrera, R., e.a., CLIWOC Multilingual Meteorological Dictionary (2003), publicatie van het KNMI
- Rietveld, T., e.a., Handboek voor kustnavigatie (Eemdijk 1999)
- Historische woordenboeken van het Instituut voor de Nederlandse Taal.
… staken een rif in de zeilen …
Wanneer de wind in kracht toeneemt, moet het zeiloppervlak van een schip worden verkleind. De kracht die de wind uitoefent op het schip wordt anders te groot. Het innemen van de zeilen begint met de hoogste en kleinste zeilen, daarna volgen de lagere en grotere zeilen. Omstreeks 1750 hoefden de zeilen niet meer in zijn geheel te worden ingenomen, maar konden zij worden gereefd. Hierbij wordt het zeiloppervlak steeds kleiner.
Een reef of rif is een smalle strook van het zeil, die kan worden ingenomen, waardoor het zeil kleiner wordt. De zeilen van het schip de Eenigheid konden tweemaal worden ingenomen: dubbelgereefd. Wanneer ook de twee grote zeilen bij zwaar weer geheel worden ingenomen, vaart het schip ‘voor top en takel’.
Zeilen aan boord
Het snauwschip de Eenigheid was een dwars- of vierkantgetuigde tweemaster. De zeilen waren opgehangen aan ra’s. Aan de grote mast en de voormast stonden drie zeilen boven elkaar. Het hoogste zeil was het bramzeil, het middelste het marszeil. Het onderste zeil aan de grote mast was het grootzeil, en het onderste aan de voormast de fok. Achter aan de grote mast was een kleinere mast bevestigd, de snauwmast. Het zeil aan deze mast was een langscheepszeil en werd in het logboek van de Eenigheid aangeduid met bezaan.
Verder werd op d’Eenigheid gebruik gemaakt van stagzeilen, lijzeilen en blinden. Stagzeilen zijn driehoekige of trapeziumvormige zeilen. Zij worden genoemd naar het stag (rondhout) waaraan ze gehesen worden. Lijzeilen zijn smalle zijzeilen, zij kunnen aan beide zijden van een ra worden uitgezet met bakspieren.
Een blinde is een razeil dat gevoerd werd aan de blindera onder de boegspriet. Aan boord van d’Eenigheid waren een grote blinde en een bovenblinde in gebruik.
Overzicht van de zeilen van de Eenigheid
Zeilen van laag naar hoog en (aantal aan boord). Bron: scheepsinventaris.
Razeilen
- Voormast: fok (2), stormfok (1), voor marszeil (2), voor bramzeil (2)
- Grote mast: groot zeil (2), grootmarszeil (2), groot bramzeil (2)
- Boegspriet: grote blinde (1), bovenblinde (1)
- Boven lijzeil (2) en onder lijzeil (2).
Langscheepszeil
- Snauwmast: bezaan (2)
Drie kant zeilen
- Tussen voormast en boegspriet: binnenkluiver (2), grote buitenkluiver (2), vlieger of groot stenge stagzeil (1)
- Tussen grote mast en voormast, van laag naar hoog: groot stagzeil (14), groot stenge stagzeil of vlieger (1), bramstenge stagzeil (1)